K A L L U S A qüaticüs. R I E T -H O EN T J E , WA T E R -R A L L . 26}
wltten rand, die zig tot aan de Schoudersuitftrekt, maar zyn aldaar byna geheel verborgen on-
der de Dekveders van de Rüg, die ieder in | midden een groote zwartbruine Piek hebben en
aan het end graäuwachtig tekenen, met een witachtig Aschgraauwen zoom Op zyde. Dit maakt
dat de Vogel van boven zig als zwarc verbot», met witachtige Streepjes. Laager zyn de Dek-
veders der Wieken rosachtig met witte Stippen uitgemoniterd en de Slagpennen irit den graeu-
wen ros. De ICop, Hals, Keel en Borst, zyn bekleed met graauwe fierlyk wit gefprenkelde
Pluimen; die indferdaad, zo wel als de.Rugveders, eene Fluweelachtige zagtheid hebben. Aan
den Buik is hy bruin, met Golfswyze witachtige Streepen gevlakt, en de Stuit ziet geel. De
Staartpennen zyn zwartachtig bruin met rosfe randen. De Kleur van den Bek is aan de Onder-
kaak Goudgeel, aan de Bovenkaak by den Kop robd, vefder geelachtig, en aan de punt, die
een weinig haakig uitlöopt, zwartachtig bruin. De Pooten zyn geelachtig bly groen, met zwar-
te Nagelen.
Deeze befchryving is naar een Wy fjes - W a t e r - R a l l , hier afgebeeid, door ons al drie Jaa-
reri geleeden gemaakt. Thans hebben wy een Mannetje van deeze Riethoentjes bekomen,
’t welk over ’t algemeen duidelyk blykt tot de zelfdeSoort te behooren en dus zou fchynen aan
te duiden, dat de voorgemelde Verlcheidenheden 00k wei gedeelteiyk van deSeZe, waarvan by
veele Autheuren niet gemeld wordt, kan afhangen. Dus zou, misfchien de laatstgemelde kleine
of Rallus Porzana, wel het Mannetje kunnen zyn, van de andere Soort. Immers de grootte
verlchilt, volgens Brisson, niet genoegzaam, om ze Soortelyk te onderfcheiden. Het verlchil
bedraagt in langte maar zeventien Linien, dat is minder dan anderhalf Duim (?). Ons Mannetje
is minder dan agt Duimen lang en dus een half Duim korter en veel minder lyvig dan het Wyfje.
Het is over ’t geheele Lyf, en op de Vlerken, wel nagenoeg eveneens gelprenkeld met witte
Vlak-
( • ) In de nieuwe .o f XIII. Uitgaave van het Samenßel dir Natuur van LiNWEtJ», door den Heer Gmelin, fchynt hier omtrent een misflag te tyn ; alzo
hy den Water-Rall tmaalf Duimen lang fle lt, en das veel grooter zelfs dan de Kwartel-Koning, die volgens Brisson byna even lang is , naamelyk negen en
ttn half Duim. Ten wäre de Verlcheidenheden in andere Landen die grootte mogten opleveren. Het Noorweegle Waterhoen, door zyn Ed* aangahaald,
wordt echter in groottegelyk geßeld met den Kwartel-Koning, en is , volgens de A f beelding, hoeflegc 00k, insgclyks maar ruim negcn Duimen lang.
Doch het blykt klaar, dat deeze, als 00k andere by Linnjeus aangehaalde, hier niet, maar tot de Waterhoenijes, P)> 39, behooren.