C O R V U S
M O N E D U L A ,
K A E U W.
O n d e r de Nederlandfche Vogels van het Raaven-Geflagt zyn de K a euw en , die men der-
halven dikwils K a euw tje s noemt, van de kleinften. Z y hebben dien naam van hun Geluid,
even als de Kraeijen, en worden insgelyks K e rk k a e uw geheten , om dat zy veelal in de Gaten
van de Toorens der Kerken zig onthouden. De Latynfche naam Monedula zou daar van
afkomftig zyn, dat zy, onder allerley andere dingen, ook Geld fteelen. Immers, wegenshunne
Diefaditigheid of Vreetzugt, heeft menze oudtyds Lupus of Wolf, in ’t Grieksch Lukos, ge-
tyteld. Doch zy zyn met den Graculus verward geweest, dien men thans onder den naam van
Berg-Kaeuw daar van onderlcheiden vindc. Misfchien worden zy daarom thans nog in Switzerland
Graacke geheten. De Franfche naam is Cboutas, de Engclfche Daw of Jack-Dam, de
Hoogduitfche Tut, Dole, Elke, Rayke, enz.
B E S C H R Y V I N G.
In grootce komt de K a e u w den Aakfter of den Vlaamfchen Gaey, die in ’c voorfte van dit Werk
vertoond zyn, gelyk uit de Afbeelding blykt, naby. De langte, over de Rug gemeten, be.
draagt dertien Duimen en die van den Bek, vyf kwarder Duims. De Staart is ongevaar een
half Voet lang, en beftaat, even als in de Kraayen, uit Veders, die van elkander afgefchei-
den zyn.
Wat de Kleur aangaat, zegt Linnaeus, „ dat hy bruin is, met het agterhoofd grys, het
„ Voorhoofd, de Wieken en Staait, zwart.” Brisson befchryft den Kaeuw, als „van boven
„ zwart, naar het Violet trekkende, van onderen bleek zwart; met het Agterhoofd en bovenfie
M van den Hals uit den Aschgraauwen; de Staartpennen zwart, doch aan den bovenkant uit den
„ groenen ziende.” Allemaauwkeurigst vind ik de befchryving van R ay , die dus ipreekt.
I ii 2 „ Het