246 PROCELLARIA P e l a g ic a . STORMZWALUW, gewoone ONWEERSVOGEL.’
teren met een Nageltje zonder Vinger. T)e P o o te n zyn omtrent het midden des Lighaams aan-
gehecht; het onderfte deel der Schenkelen is Vederloos, en de binnenfte der drie Voorvinge-
ren heeft aan de binnenzyde een Vliesje;zo de Heer Brisson met veel naauwkeurigheid, ten
opzi°t van dit Geflagt van Vogelen, dat by ook Procellaria noemt, heeft aangetekend.
b e s c h r y v i n g .
Onze S t o r m z w a l u w , tusfchen vyf en zes Duimen over ’t L y f gemeten, heeft den Bek ee.n
half Duim lang, van gedaante als gemeld is, met twee rolronde Neusbuisjes, die nevens elkan-
der op de Bovenkaak leggen, en door welken het Vogeltje gezegd wordt Water uit te fpuitea
Het kan wel zyn , dat zulks, kort na dat men het gegreepen of gevangen heeft, gebeurc; als
wanneer die Buisjes zeer zigtbaar z y n ; gelyk menze hier heeft afgetekend; doch opgezet
zynde en gedroogd, gelyk ik het thans voor my heb, is naauwlyks eenig blyk daarvan overig,
en de Bovenkaak fchynt veeleer als uit verfcheide ftukjes famengefteld te zyn; dat echter geen
plaats heeft. De.Staart ftrekt zig twee Duimen uit, en loopt, uitgefpreid zynde, rond aan ’c
end. De langte der Pooten is £6n Duim ; die van het middelfte Vingertje ruim drie Kwartier
Duims: de twee anderen zyn een weinig korter, inzonderheid het binnenfte, en het Nageltje,
dat de plaats van Agtervinger bekleedt, is naauwlyks zigtbaar. De Wieken, die famengevou-
wen zig tot over de Staart uitftrekken, zyn vyf en een half Duim lang en maaken met elkanderen
byna een Voet vlugts. By naauwkeurige befchouwing wordt men gewaar, dat het binnenfte
Vingertje van den Voet ilegts uit twee, het middelfte uit drie en het buitenfte uit vier Leedjes
beftaat: eene byzonderheid, welke de groote Lincueus nog in geen andere Sweedfche Vogel
hadt gezien (*) en welke ik, op zyn voetlpoor, ook in dit ons Voorwerp waameem.
D e ”Kkur is, over ’t geheel, uit den bruinen zwart of Roetkleurig, uitgenomen die Veders,
welke de Staart van boven en onderen bedekken; des hy met recht, gelyk in de bepaaling, ge-
noemd kan worden, Onweersvogel, die zwart is, met een witte Stuit (f). Van boven is hy
slanziger, van onderen doffer, eenigzins naar ’t Aschgraeuwe trekkende. Ook zyn de Dekve.
ders der Wieken wir getipt en derzelver Slagpennen aan de binnenzyde Aschgraeuw. De Kop
komt in Kleur met het L y f overeen. Voorts zyn de Bek, de Pooten en derzelver Nagelen,
altemaal glimmend gitzwart.
A A N T E IC E N I N G E N .
Terwyl dit Vogeltje, dat niet minder zeldzaam in Sweeden voorkomt dan by ons, niette-
min geteld is onder de Sweedfche, zo mögen wy het ook wel onder de Nederlandfche Vogelen
optekenen. Verfcheide Jaaren waren reeds de Vogels in Sweeden door den Heer Linn^eus ,
met behulp van anderen, nagegaan, toen het gevallig zeker Heer in handen kwam, die naar
’t zelve in de vlugt had gefchooten. Het was wel niet getroffen, doch viel, waarfchynlyk
door verbaasdheid, op den Grond, en liet zig met handen grypen. Even zo gevallig heeft
men dit ons Voorwerp, als gemeld is , alhier bekomen. Op of omtrent de Eilanden m de
Noorder Oceaan, fchynen zy gemeener te zyn; dewyl menze op Faro tot Lampen gebruikt;
een Pit door den Bek haalende, die van agteren uitkomt, en aangeftoken zynde, door ’t Vet
van 1 Vogeltje fmeerig gehouden wordt, kunnende dus een lange poos branden, zo Brunnich
meldt Men wil dat haar Voedzel beftaa uit kleine Vischjes. Z y kunncn zo wel duikelen als
längs ’t Water loopen. Onder dat loopen blyven zy nogthans gemeenlyk boven Water. Z y
-houden zig over dag ftil; doch by avond en des nagts maaken zy een aanmerkelyk geluid. Dat
zy den Zeeluiden, wel zes of twaalf Uuren van te vooren, een Storm voorfpellen zouden, gaac
het geloof byna te boven.
( • ) Stockholmfe Verhandclingen, als boven. ^
( f ) Procellaria nigra , Uropygio albo. S jfi. Nat. X I I . Z ie myne Natuurl. Historie, I . D . V . Stu k, bladz, 92.