
Italiaansch meisje spinnende (Goupil 3519);
Italiaan, schets (Goupil 43 51); Italiaansch
meisje, meidoorn plukkende (Goupil 4418);
Kop van een Italiaansch meisje (Goupil 5355)
en de tekening Italiaansche op een terras
(Goupil 1791).
26 Zilcken 1895, p. 4. De voornaamste kopers
in deze jaren waren de Londense kunsthandelaren
Thomas Mclean en Henry Wallis
en de New Yorkse handelaar Michael
28
29
30
31
32
33
Knoedler, een voormalig medewerker van
Goupil.
Salon Parijs 1866, p. 165; Salon Parijs 1869,
p. 218; Salon Parijs 1872, p. 161; Salon
Parijs 1873, p. 157; Salon Parijs 1874,
p. 182 en Salon Parijs 1877, P- 181. In 1869
en 1877 staat daarbij tevens vermeld: A la
Haye; et d Paris, chez M, Goupil, rue
Chaptali
Het verhaal gaat dat zijn belangrijkste
opdrachtgever, Goupil, in 1866 weigerde
een landschap van hem te verkopen,
omdat Maris bij het koperspubliek als een
figuur- en interieurschilder bekend stond.
Zie Maris 1943, pp. I io - i i en Sillevis
1990, p. 148; zie ook hierboven, p. 52 en
p. 164, noot 12.
Op 17 november 1892 ontving Tersteeg
van Maris voor niet minder dan 20.000
gulden aan pandbrieven in bewaring.
Tersteeg verplichtte zich de rente hierop
te beleggen. Na het overlijden van Maris
overhandigde hij op 10 oktober 1899 49
Aand. Premieleening A ’dam 3% a f 100, 18
Pandbr: Hyp:bk v. Nederl: 4% a f 1000 en
2 Pandbr: Hyp:bk v. Nederl: 3% a f 1000 ter
waarde van 27.989 gulden aan de weduwe
Maris. Zie Kasboek en Verklaring d.d. ’$
Gravenhage 1 december 1892 van H.G.
Tersteeg: De ondergeteekende bekent in
bewaring te hebben van den heer Jacob Maris:
twintig pandbrieven van Hypotheekbank voor
Nederland, d duizend gulden, rentende 4% ’s
jaars, coupon f20 .- betaalbaar 2 januari en 1
juli; — verbind zich de rente te beleggen, — et
verklaart zich bereid ten alle tijde rekening et
verantwoording te doen aan den eigenaar of
diens rechtverkrijgenden. Collectie Maris,
Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den Haag.
Zie de biografie van Maris door Sandra
Kisters in deze publicatie.
Stolwijk 1998, p. 212 (noot 85).
Veth 1908 (1), p. 175.
De schatting van de schilderijen is gebaseerd
op het feit dat Goupil in de oneven
jaren tussen 1872 en 1899 in totaal 156
schilderijen van Maris verhandelde voor
152.026 gulden.
O p de werken van Maris die Goupil niet
uit het atelier van de kunstenaar aankocht,
maar via andere bronnen verkreeg, had de
kunsthandel een gemiddeld handelspercentage
van 31,7%.
35 Tabel:
D e gem iddelde verkoopprijs van schilderijen van N ederlandse kunstenaars bij G oupil in de
periode i 870-’99 ziet er als volgt uit
aantallen (n) en gem iddelde prijs (ƒ):
1870- 1879
f
1880- 1889 1890- 1899 1870-
n
1899
Jozef Israëls 8 1420 U 4401 36 2816 58 2981
Jacob Maris 25. 777 51 1371 80 1937 156 1 566
Willem Maris 9 444 15 558 37 1325 61 IOO6
Louis Apol 2 453 25 841 13 934 4ri 852
Bernard Blommers 5 890 9 587 32 888 46 83O
Anton Mauve 32 507 42 752 - 74 646
Bron: Verkoopboeken Goupil, Den Haag, iSô i-’ççj.
36 Vosmaer 1886, p. 278.
37 Vosmaer 1875, p. 11.
3 8 In de jaren ’70 verkocht het Londense
filiaal van Goupil 26 (van de 51) werken
van Maris.
39 Hiertoe behoorden de Amsterdamse
kunsthandelaar A. Preyer en de Haagse
verzamelaars F.H.M. Post en W J . van
Randwijk. Zie voor hen Stolwijk 1998,
respectievelijk pp. 325-26, 351-52 en
352- 53-
40 T ot de weinige Nederlandse kopers
behoorden toen bijvoorbeeld F.H.M.
Post, de zeeschilder H.W. Mesdag, de
Amsterdamse kunsthandelaren R . Elion
en F. Buffa en de Haagse verzamelaar T.H.
Blom Coster. Zie voor Elion, Buffa en
Blom Coster: Stolwijk 1998, pp. 309, 305-
06 en 337.
41 De gegevens betreffende de verkoop van
schilderijen en aquarellen van Maris door
E.J. van Wisselingh Sc Co. zijn ontleend
aan de verkoopboeken van deze kunsthandel.
Archief kunsthandel E.J. van
Wisselingh & C o., Verkoopboeken,
inv.nrs. 144-146, Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den ■ Sfeag.
42 Harnas Tiepen 1910, p. 16.
43 Vooral met Matthijs Maris zou Van
Wisselingh een bijzondere band opbouwen.
Zie Heijbroek & Wouthuysen 1999, p. 26
(noot 39).
44 Van Wisselingh vertrok in 1874 bij Goupil
om in Londen in dienst te treden van
Daniël Cottier. In 1882 was hij weer terug
in Parijs waar hij een eigen kunsthandel
dreef aan de g i f Laffitte 52. Z ie Heijbroek
Sc Wouthuysen 1999, pp. 26-30.
45 D e Bock !902-’o3, p. 81.
46 In 1885 kocht Van Wisselingh voor het
eerst werk van Maris bij Goupil, te weten
vier aquarellen voor in totaal 4.700 gulden
(Goupil 12261, 12324, 12375 en 12511) en
één schilderij — Vue de ville; soleil couchant —
voor 2.700 gulden.
47 Heijbroek & Wouthuysen 1999, p. 40.
48 T ot de vaste schare bewonderaars van
Maris behoorden in 1892-1900 bijvoorbeeld
de garenfabrikant J. A. Carp en de
commissionair in effecten C .D . Reich jr.,
en in 1900-T0 de tabaksplanter J. Nienhuys
en J.R.H. Neervoort van de Poll. Vanaf de
jaren ’20 kochten onder meer de koopman
M.P. Voûte jr. en de industrieel C.G.
Vattier Kraane werk van Maris bij Van
Wisselingh. Zie voor deze verzamelaars
Heijbroek & Wouthuysen 1999, pp. 253-54
(Carp), 278-79 (Neervoort van de Poll),
279-81 (Nienhuys), 288-89 (Reich), 290-91
(Vattier Kraane) en 293-94 (Voûte jr.).
49 Als gevolg van de Eerste Wereldoorlog en
de daarmee samen hangende malaise op de
kunstmarkt daalde de gemiddelde prijs in
ip io - 'io naar 8.678 gulden.
50 Dumas 1983, p. 134; zie ook het artikel van
Marjolein Menalda in deze publicatie.
Ik denk in mijn materie
Jacob Maris' werkwijze in relatie
tot contemporaine artistieke
ideeën en technieken
Yvonne van Eekelen
1 In de Kunstkronijk van 1851, p. 69, schreef
een criticus over een schilderij van de
Rotterdamse kunstenaar M.P. Molijn:
[ Zijn | voorwerpen in de open lucht, wel zoo
grijs en graauw als ze door den schilder [...]
zijn geschilderd? Bladeren zijn toch groen ach tig,
en de grond waarop men buiten z it heeft te veel
nuancen van kleur om er dien aschkleurige toon
in te hebben, zie Dé Leeuw, Sillevis Sc
Dumas 1983, p. 55. Een ander voorbeeld
is de kritiek op de Amsterdamse tentoon-
s t e l® . in Arti et Amicitiae en Koninklijke
Academie in 1858: edele lijnen en een krachtig
koloriet vertegenwoordigen eene soort van schoonheid,
Anoniem 1859 (1), p. 74.
2 Baudelaire onderscheidde een morceau fait,
een schilderij dat goed in elkaar zit, en een
morceau fini, een keurig afgemaakt stuk. Hij
reageerde hiermee in 1845 op de kritiek die
de Barbizonschilders kregen over hun
‘onvoltooide’ schilderijen. Hij vond dat
een werk om goed in elkaar te zitten,
niet noodzakelijkerwijs keurig afgemaakt
hoefde te zijn, Sillevis Sc Kraan 1985, pp.
57-58.
Voor de mening van Maris over het belang
van een academische vorming voor een
jonge schilder, zie Gram 1904, pp. 17-18.
Maris liet zijn zoon Willem Matthijs Maris
(1872-1929) op zijn atelier klassieke figuren
en koppen natekenen, Anoniem 1908 (1).
Loffelt 1895 (1).
Gram 1880, p. 85,
Louis Meijer stond erom bekend dat hij
het eene kapitale doek na het andere ontwierp
en voltooide met eene zorgvuldigheid, die zich
door niets liet afschrikken, Anoniem 1868 (2),
PP- 5- 8-
Verbraeken 1999. PP- 72-73 en Van den
Branden 1883, p. 1408.
Hébert maakte studies naar de natuur
met een losse toets en schetsmatige opzet.
Over de wijze waarop hij zijn leerlingen
begeleidde zijn geen bronnen overgeleverd.
Met dank aan hoofdconservator Isabelle
Julia, Inspection générale des musées, Parijs.
Volgens Zilcken 1889, pp. 7-8 vond
Hébert de figuren van Maris te zwaar,
zijn kleurgebruik stelde hij echter zeer
op prijs. Over Hébert en d'è academische
traditie, zie Bénédite 1910, pp. 106-07.
Marius 1920, pp. 258-59. De Bock 1902-
t03, p. 127 noemde ook het kopiëren van
lithografieën naar Robert — ongetwijfeld
de in die dagen populaire Zwitserse
kunstenaar Léopold Robert (1794-1835) -
die onder meer Italiennes en kerkinterieurs
schilderde. Ov er kopiëren naar Rembrandt,
Anoniem 1899 (2).
Jacob Maris kreeg in de periode i 848-’54
gratis onderwijs. Van de periode 1859- 63
zijn geen registers bewaard gebleven.
Archief Vereniging Academie van
Beeldende Kunsten, Gemeentearchief,
Den Haag, inv.nrs. 254-55, aanvraag en
goedkeurig voor gratis onderricht in het
handtekenen cursusjaar i 848-’49, J.H.
Mams, 1 1 jaar, zonder beroep, gevestigd
aan de Lombardstraat; inv.nrs. 258-59
idem cursusjaar 1849- 5®. inv.nrs. 262-63
idem cursusjaar 18 50—’5X; inv.nrs. 266-67
voor het pleister cursusjaar i8 5 ï- ’52i
inv.nrs. 270-71, idem cursusjaar i 852-’ 53;
inv.nrs. 274-75, idem cursusjaar i 853~’54-
Archief Vereniging Academie van
Beeldende Kunsten, Gemeentearchief,
Den Haag, inv.nr. 300. In het cursusjaar
i 848-’49 won hij de prijs in de derde afdelin
g van de Principeklasse handtekenen en
een eervolle vermelding ex aequo in de
tweede klasse elementaire wiskunde. In het
cursusjaar lS50-’ 5l won hij de prijs voor
het natekenen van pleisterfiguren en de
prijs in de tweede afdeling wiskunde
(inv.nr. 301). Over het vak wiskunde,
Beljon 1982, p. 46. In het cursusjaar 1851-
’52 kreeg Maris een eervolle vermelding
voor het onderdeel pleisterbuste (inv.nr.
302). In het schooljaar i 853-’ 54 kreeg hij
de prijs in de tweede klasse perspectief
(inv.nr. 304). Voor verdere prijzen, zie
noot 13.
12 Matthijs was op de Haagse Academie
ingeschreven van 1851-’55- Willem Maris
volgde nog korter academie-onderwijs.
Hij heeft deelgenomen aan het cursusjaar
i 86o-’6i , mogelijk ook het jaar daarop.
13 Archief Vereniging Academie van
Beeldende Kunsten, Gemeentearchief,
Den Haag. In de tweede periode op de
Haagse academie, i859~’63, heeft Maris
in 1860 een eervolle vermelding gekregen
in de eerste afdeling boetseren (inv.nr.
493). Het onderdeel boetseren omvatte
tekenen en boetseren naar levend naaktmodel.
De lesinhoud van de omament-
klasse in 1859 is niet duidelijk; het tekenen
naar ornamenten en (onderdelen van)
basreliëfs kwam in verscheidene leeijaren
voor. In het reglement van 1840 is wel
sprake van een eerste afdeling, waarin het
schaduwen en het wasschen van meer zatnen-
gestelde en ontworpen voonverpen, op eene
projectie van 45 graden werden onderwezen.
Voor de overige leeijaren zijn geen prijzen
traceerbaar.
14 Maris 1943, p. 31.
15 J.E.J. van de Berg, sinds 1844 directeur
van de academie, publiceerde Proportiën
Van het Menschbeeld en de Leerunjze der
Perspectief, zie Wap 1862, p. 89.
16 Bij de prijsuitdeeling uit i86o-’6i komt
Maris niet op de lijst van deelnemers in
het onderdeel compositie voor.
17 Gemeentemuseum, Den Haag, inv.nr.
TEK-1982-0105. Voor het tekenen naar
gekleed model, zie Van Roekel, Knolle Sc
Van Delft 1982, p. 39. Maris nam in het
cursusjaar i 86i - ’62 deel aan de wedstrijd
op dit onderdeel, archief Vereniging
Academie van Beeldende Kunsten,
Gemeentearchief, Den Haag, inv.nr. 495.
18 Veth schreef dat Maris twee keer per week
naar model studeerde, bij mooi weer in de
tuin, anders in de tekenzaal boven, Veth
1908 (1), p. 150 en archief Pulchri Studio,
Gemeentearchief, Den Haag, inv.nrs.
346-47. In het jaarverslag van Pulchri
Studio d.d. 25 september 1863 staat Maris’
lidmaatschap van de commissie voor
Teekening vermeld.
19 Veth 1902 (2), nrs. XIV-X VI, XIX.
20 Sinds 1841 groeide het aantal buitenlandse
leerlingen sterk en kreeg de academie een
internationale reputatie, Van den Branden
1883, pp. 1398-99. Voor het vakkenpakket,
zie De Bodt 1995, p. 258.
21 Wappers ging in 1852 weg, waarna Leys
tot het directoraat van De Keyser in ’55
de belangrijkste docent was. Leys hechtte
zeer aan nauwkeurige contourlijnen en
een natuurgetrouwe weergave, Van den
Branden 1883, p. 1408. O ok De Keyser,
die Maris persoonlijk heeft begeleid, lette
scherp op een correcte tekening en evenwichtige
compositie, Verbraeken 1999,
PP- 72-7 3 -
22 Volgens August Allebé gingen de Marissen
studies schilderen op de fortificaties van
Antwerpen, Veth 1908 (1), pp. 134- 35-
Over Maris en de Vlaamse primitieven,
zie Erasmus 1912, p. 264.
23 Anoniem 1899 (1).
24 Bouvier 1827. De Nederlandse vertaling
van Bouvier, Handboek voor schilders (1831)
werd gebruikt op de Amsterdamse
Academie, Reynaerts 2001, p. 108.
25 Zilcken 1889, p. 7. Handboeken die door
schilders in die tijd werden geraadpleegd
waren bijvoorbeeld Susse 1845 en Jacobson
1855. Over de verschillende eigenschappen
van pigmenten, zie Van de Wetering 1993,
p. 146.
26 Reynaerts 2001, p. 137.
27 Berekenhoff 1888, p. 484. Als de volledige
reeks pigmenten telkens met olie vermengd
beschikbaar zou moeten zijn, zou nodeloos
veel verf ongebruikt moeten worden weggedaan,
Van de Wetering 1993, p- 145-
28 De Bock i902-’03, p. 30.
29 Roelofs 1919, pp. 34-36. Voor het aanbrengen
van een plamuurlaag waren er verschillende
recepten. Roelofs vermeldde een
mengsel van gewoon loodwit met lijm,
zinkwit, krijt o f pijpaarde.
39> rHet schilderij Herdersjongen aan een rivier
uit 1868 is waarschijnlijk op industrieel
geprepareerd linnen geschilderd. Met
dank aan Wietse van den Noort, Leonoor
Speldekamp en Cees Bitter,
Gemeentemuseum, Den Haag. Hetzelfde
geldt voor De baker. Schilders konden
destijds kiezen tussen normaal linnen —
gegrondeerd met olietoevoegingen — dat
het ‘inschieten’, ofwel mat en kleurloos
worden van de kleuren tegenhield, en
absorberend linnen, dat voorzien van
een krijt/lijmgrondering het inschieten
van de olieverven bevorderde. Zie Grimm
1987, pp. 218-19. Met een dun laagje
‘uithaalvemis’ konden de kleuren worden
verlevendigd.
31 Marius 1903, p. 136.
32 Bij een getekend figuurtje van een Italiaans
meisje waren hoogst zorgvuldig met potlood
ruiten getrokken. Ook op een aquarel met
figuren op een Parijse brug had Maris met
podood ruitjes getrokken, Veth 1914 (1),
pp. 160 en 163.
33 Marius 1903, p. 136.
34 Reynaerts 2001, pp. 146-47.
35 De Bock I902-’o3, p. 30.
36 De Leeuw, Sillevis Sc Dumas 1983, pp.
203-04.