
Mans te krijgen, omdat nog altijd veel naar het buitenland
verdween. Op de tentoonstelling Jacob Maris in 1895 in
Pulchri Studio in Den Haag werd de hoogste prijs betaald
voor een Binnenhaven: 4.650 gulden.62 Kunstrecensenten
in binnen- en buitenland schreven jubelende kritieken.
De Bock meldde overigens dat Maris, vooral als hij hard
aan het aquarelleren was, zijn atelier gesloten hield voor
dit soort journalisten en zoogenaamde kunstcritici, die aangetrokken
door ’s meesters allengs toch doordringende faam, stukjes
over hem wilden schrijven.63 Behalve in eigen land exposeerde
Maris in steden als Parijs, Berlijn en Antwerpen en op
The Chicago Exhibition in 1893, waar hij met zijn vijf
schilderijen the highest honours kreeg. 4
Ondanks de algehele appreciatie was Maris nog altijd
nauwelijks vertegenwoordigd in openbare collecties. Het
Dordrechts Museum en het Stedelijk Museum waren dan
inmiddels in 1894 een aantal Marissen rijker geworden;
het ontbrak in deze periode echter nog aan tekeningen
in openbare verzamelingen.05 Wellicht konden musea
zich in de jaren ’90 ook niet meer zo makkelijk een Jacob
Maris veroorloven. Verzamelaars betaalden in deze periode
al vele duizenden guldens.66 Dit heeft het echtpaar Van
Bilderbeek-Lamaison van Heenvliet er niet van weerhouden
in deze periode een verzameling aan te leggen,
die aanvankelijk in het Rijksmuseum Van Bilderbeek-
Lamaison te Dordrecht en later in het Dordrechts
Museum is ondergebracht (cat.nr. 62).7
In de jaren ’90 kwamen echter ook andere kunststromingen
op, met heel andere uitgangspunten. In 1890 vond
symbolist Johan Thorn Prikker (1868-1932) Maris’ schilderij
De baker (zie afb. 4) een mooi werk.1 Twee jaar later
vond hij dat, vergeleken met een tekening van Millet,
de beste Israëls o f Jaap Maris kinderwerk was. En in 1895
schreef hij naar aanleiding van een tentoonstelling in dat
jaar: zeldzame rotzooi versiert verder de wanden, strondkleurige
Breitners, Marissen, Tholen, pikzwarte Israëls [...] alle andere
dingen en bv. die van Jacob en Willem Maris doen er bruin,
blokkig tegen, zoo zonder ronding door de atmospheer er
omheen.>9 Hij verweet de realistische Haagse Schoolmeesters
gebrek aan dieperliggende betekenis in hun werk.
Bovendien zouden Jacob en Willem Maris teveel concessies
aan het publiek hebben gedaan, een verwijt dat anderen
met hem deelden. Sommigen begonnen Matthijs,
vooral in zijn hoedanigheid van zonderlinge kluizenaar,
speciaal te bewonderen, iets dat tot op de dag van vandaag
bij velen leeft. Matthijs had in de jaren ’80 nog verzucht:
Het is allemaal Jaap tegenwoordig.70
Na de dood van J acob M a r is
Jacob Maris stierf op het hoogtepunt van zijn roem in
1899. Er verschenen speciale nummers van De Kroniek
en The Anglo-Dutchman en in binnen- en buitenland wijdde
men herdenkingstentoonstellingen aan de grote meester
van de Haagse School.71 De vele recensies over de
tentoonstellingen in de kunstenaarsverenigingen Arti et
Amicitiae en Pulchri Studio waren bijzonder enthousiast.
Toch bleven aankopen door Nederlandse musea grotendeels
uit, mogelijk dus door de hoge prijzen.72 Museum
Boijmans in Rotterdam kreeg in 1899 eindelijk de langverwachte,
maar nog altijd onvoltooide Baker (zie afb. 4),
die al in 1889 bij Maris was gekocht.'3 De kunstenaar
werkte er tot zijn dood aan omdat hij er ontevreden over
bleef. Opvallend is de bewuste keuze van Boijmans voor
een figuurstuk, omdat Jacob Maris daar steeds minder van
produceerde.74 Na Maris’ dood bleven de prijzen stijgen.
De Haagse Kunsthandel Biesing, die de nalatenschap van
Jacob Maris had gekocht, vroeg maar liefst prijzen tussen
de 10.000 en 30.000 gulden.75
Wat hij ons bracht [...| was de glorie van het licht [...].
Niemand in dezen tijd heeft ons zoozeer de openbaring gegeven
van Hollands heerlijkheidmi . . ] Werd ooit het aanzwellen der
noordsche stranden grootscher en nobeler gezegd? [...] Het is
dezelfde stijgende bewondering voor den omvang, voor den rijkdom
en de verscheidenheid der onderwerpen, voor de klankrijkheid
der kleur en de weelde der veifbehandeling.76 Deze lyriek
vloeide uit de pen van Gerarda (‘Grada’) Hermina Marius
(1854-1919), die kort na Maris’ dood publiceerde over
leven en werk van de kunstenaar. Ook de artikelen van
Philip Zilcken (1857-1930), Jan Veth (1864-1925) en
Théophile de Bock (1851-1904), allen collega-kunstenaars,
verschaffen een schat aan informatie. De kunstenaar/
schrijver Philip Zilcken was internationaal een groot
pleitbezorger van de Haagse School en bewonderaar van
de broers Maris.77 Hij registreerde Maris’ voorkeur voor
het pittoreske; het oude in plaats van het nieuwe, tegen
een sterker wordende industrialisatie en het verdwijnen
van bijvoorbeeld molens in. Aan de andere kant bewonderde
hij Maris’ vernieuwende wijze van schilderen.''
Kunstenaar en criticus Jan Veth vond dat er te weinig
positieve bijzonderheden over Jacob Maris waren vernield
< 28. Jacob Maris, Stadsgezicht, 1885-'87.
Doek, 86 x 126 cm.
Rijksmuseum, Amsterdam.
29. Jacob Maris, Dordrecht, 1884.
Doek, 103,5 x 147 cm.
Szépmüveszéti Müzeum, Boedapest.