
of men hoorde prachtige muziek door de kamers ruischen, De
familie, en vooral de oudste zoon, bespeelde voor gasten
vaak hun instrumenten.
Als kunstenaar werd Maris suecesvoller en bekender, de
Haagse School werd langzaamaan een begrip. In de jaren
’80 en ’90 was hij een van de best verkopende kunstschilders
en het blijft vreemd dat er na zijn overlijden sprake
van is dat zijn weduwe in behoeftige omstandigheden zou
verkeren.' Maris schilderde in zijn succestijd voornamelijk
landschappen, stadsgezichten en bomschuiten aan het
strand. Inspiratie hiervoor deed hij op tijdens wandelingen
in de omgeving van Den Haag, uit de herinnering aan de
reizen, maar ook door met vrienden over reproducties
van andere kunstenaars en eikaars werk te praten.
Naast regelmatige deelname aan de tentoonstellingen van
Levende Meesters en verkooptentoonstellingen van de
kunsthandel, werden er ook tentoonstellingen aan het
werk van Maris alleen gewijd, zoals Eenige schilderijen en
aquarellen door J. Maris bij Arti et Amicitiae in 1892, een
Overzichtstentoonstelling van gebroeders J.H. en W. Maris in
1893 en de Jacob Maris tentoonstelling in Pulchri Studio
in 1895. 3 Op de Parijse Wereldtentoonstelling van 1884
kreeg hij een eervolle vermelding en in 1889 won hij er
zelfs een gouden medaille.83
De landschappen en stadsgezichten werden door Maris,
groot voorstander van het werken naar de natuur als hij
was, toch niet altijd even waarheidsgetrouw uitgevoerd.
‘Als ik ’t noodig acht, ’ placht Maris te zeggen, ‘de lange rechte
daklijnen te verbreken, zet ik er een koepeldak op, vooral waar
de lucht of ivolkerformatie zulk een steun vragen. Waarom zou
ik zelf mijn eigen steden niet mogen bouwen?’ 5 De steden van
Maris zijn gedurfde combinaties van stukjes Amsterdam,
Dordrecht, Rotterdam en Delft. De horizon in zijn landschappen
is nu een stuk lager dan in zijn vroege werk,
waardoor er meer ruimte is voor de wolkenlucht.
Hoewel hij veel van zijn thema’s bleef herhalen omdat
de markt daarom vroeg, voerde hij ieder werk met een zo
hoog mogelijke kwaliteit uit. Naar sommige onderwerpen
was echter zoveel vraag dat Maris eens schijnt te hebben
verzucht: Verdomme, wéér een stad met witte wolken.86
Anderzijds kon hij ook pochen over zijn vakmanschap;
zo doet het verhaal de ronde dat Maris, toen een kennis
die hij op straat tegenkwam opmerkte: Wat ’n mooie lucht
hè!, in antwoord zou hebben gezegd Och wat! ik schilder
’m beter.
Dat hij een perfectionist was, blijkt uit de vele malen dat
hij een werk opnieuw ter hand nam, ook al had hij het al
bij Goupil ingeleverd.88 De baker (zie afb. 4), waar hij in
1877 mee begon, spant de kroon. Het was al aan Museum
Boijmans verkocht toen hij het terugvroeg om er nog wat
aan te werken. Hij gaf het pas in 1899 af aan het
museum.9
In 1897 reisde hij nog een keer met Katrien naar Parijs,
maar de moderne kunst vond hij maar niets, wel had hij
waardering voor Antonio Mancini (1852-193o).90 Volgens
Maris was Mancini een echte schilder en een groot colorist.9'
In zijn huis aan de Javastraat hing zelfs een schilderij van
hem in de salon. Overigens had Maris een aardige kunstcollectie;
naast werken van Haagse School schilders en
zijn beide broers hingen er verspreid door zijn huis ook
kopieën naar onder meer De Hooch, Rembrandt, Steen,
Scheffer en Daubigny en reproducties naar Da Vinei,
Holbein en opnieuw Rembrandt.92 Een opmerkelijke
combinatie, gezien de verbanden die doorgaans tussen
het werk van Maris en zeventiende-eeuwse meesters als
Ruisdael en Vermeer worden gelegd.
'A ls ik maar weêr voor den ezel zit'
De laatste jaren van zijn leven had de robuuste schilder,
met zijn zwaargebouwde lichaam, kleine handen en
voeten en een grote kop met breed gewelfd voorhoofd, te
kampen met een slechte gezondheid, waardoor hij tot zijn
grote frustratie de lust tot werken verloor.93 Dat hij niet
altijd even vrolijk gestemd was, blijkt uit een brief van
‘mejuffrouw’ Marius aan Veth waarin zij hem antwoord
gaf op enkele vragen met betrekking tot de stukken die
hij over Maris aan het schrijven was: WÊ.] gegeven men weet
dat Jaap een hekel had aan alles wat naar een ‘intervieuw’ [sic]
zweemde, dat ik dus niet alleen niets durfde noteren, maar zelfs
zelden navraag, ook al uit vrees hem af te brengen van het verhaal
van zijn jeugd en die van Thijs, waarin hij zich die dag
met voorliefde scheen te verdiepen. — Ik vermoed om zijn lusteloosheid
wat te verzetten 94
Toch bleef hij een schilder in hart en nieren. In Karlsbad
schijnt hij, vlak voor hij stierf, gezegd te hebben: Als
ik maar weer voor den ezel zit, [...] ik ga dingen maken, die
men niet van me verwacht zou hebben. In 1904 herinnerde
Matthijs zich Jacob als volgt: Men zegt men moet er voor
geboren zijn om schilder te wezen; ik geloof [dat] ze er gelijk
in hebben; mijn broer Jaap was een geboren schilder which means,
hij had er plezier in.95
< 20. Matthijs Maris (1839-1917),
De begrafenis van Guillaume Maris, 1869.
Pen in bruin, 116 x 202 mm.
Gemeentemuseum, Den Haag.
21. Willem Matthijs Maris (1872-1929),
Portret van Jacobus Hendricus Maris.
Litho, 454 x 322 mm.
Gemeentearchief, Den Haag.