
De watermolen, Bougival,
1871
Paneel, 15,2 x 21 cm.
Linksonder J Maris fc 1871
The National Gallery of Scotland, Edinburgh
lnv.hr. NG 1471
HERKOMST
Veiling Van Gaelen e.a., Amsterdam (Voskuil)
25 apfjjfl899, lotnr. 69; Collectie J. Kirkhope;
Legaat, 1920.
LITERATUUR
Anoniem 1957, p. 163; De Leeuw, Sillevis
& Dumas 1983, pp. 73-74; Lloyd Williams 1997,
p. 2 2 2 .
Het is zeer waarschijnlijk dat Maris
deze schets, evenals Aan de Seine bij
Bougival, 1870 (particuliere collectie),
maakte tijdens een verblijf op het
buiten van de kunsthandelaar
Adolphe Goupil bij Bougival. Dat
laatste werk zou hij geschilderd hebben
om zijn opdrachtgever te laten
zien dat hij een beschaafd Fransch salon-
schilderij kon schilderen.1 Het filiaal
van Goupil et Cie. in Parijs, opgericht
door Adolphe Goupil, was in
deze jaren van onschatbaar belang
voor Maris. Het contact was ontstaan
via de Haagse kunsthandelaar Vincent
van Gogh (ook wel bekend als ‘oom
Cent’), die in 1861 vennoot werd
van de Franse kunsthandel. Maris had
het waarschijnlijk aan Van Gogh te
danken dat hij kon studeren bij de
zeer gerenommeerde figuurschilder
Ernest Hébert (1817-1908).2
Maris’ handschrift met de losse, brede
toets in De watermolen, Bougival, verraadt
de invloed van Charles-François
Daubigny (1817-1878), een invloed
die ook te herkennen is in ander
werk uit deze periode, zoals het
Gezicht op Montigny-sur-Loing
(cat.nr. 15).
W L
1 Veth 1900 (5), p. 52; Boon 1999, p. 19.
2 Boon 1999, p. 18.
l8 De afgesneden molen,
1872
Doek, 45 x 112,5 cm.
Rechtsonder J. Maris fc.
Rijksmuseum, Amsterdam
Inv.nr. SK-A-2458
HERKOMST
Kunsthandel Goupil et Cie., Den Haag, 1872,
nr. 6250; Collectie Baron N.A. Steengracht van
Moyland, Den Haag; Veiling Amsterdam (A. Preyer)
10 september 1895, lotnr. 73; Collectie de heer en
mevrouw J.C.J. Drucker-Fraser, Londen; Schenking,
1909-'10.
LITERATUUR
Kalff 1902, p. 301; De Bock 1902-'03, p. 1;
Steenhoff 1910, p. 366; Eisler 1913 (2), p. 325;
Plasschaert 1920, pp. 34, 60; Van Gelder 1935-'36,
pp. 12-13, cat.nr. 46; Knuttel 1938, pp. 441-42; Van
Gelder 1939, p. 18; Maris 1943, pp. 170-71; Maris
1947, pp. 156-57; Knoef 1948, pp. 101, 103;
Knuttel 1950, p. 146; Gerson 1961, p. 28; Engel
1967, p. 63; De Gruyter 1968-'69, deel 2, pp. 21,
30, 100; Van Thiel e.a. 1976, p. 362; De Leeuw,
Sillevis & Dumas 1983, cat.nr. 51; Erftemeijer
1991, p. 14; Heijbroek 1991, pp. 178-79; Sillevis,
Dorn 81 Kraan 1992, p. 45; Loos & Jansen 1995,
p. 60; Van der Blom 1997, pp. 175-76; Loos,
Te Rijdt & Van Heteren 1997-'98, p. 280; Boon 1999,
p. 21, noot 30; Van Heteren, Jansen & De Leeuw
2000, cat.nr. 84.
De afgesneden molen is een van de
opvallendste werken van Jacob Maris,
niet in de laatste plaats door het
ongebruikelijke formaat en de
robuuste verfstreken. Hij schilderde
het vlak na zijn terugkeer in Den
Haag. Willem Maris herinnerde
zich: Zijn eerste molens schilderde hij
zóó maar van uit 't raam op den N. W.
Binnensingel.'
De zeer gedurfde afsnijding van de
bovenkant van de molen heeft al tot
veel speculaties geleid. Zijn biograaf
Théophile de Bock (1851-1904)
kwam tot de slotsom dat Maris De
afgesneden molen vanuit het raam van
zijn atelier moest hebben geschilderd,
waar hij geen volledig zicht op de
molen zou hebben gehad.2 Toch lijkt
het onwaarschijnlijk dat dit het geval
was, als men het Gezicht op de molen en
de brug aan de Noordwest-Bui tensingel in
Den Haag (afb. 31) in acht neemt dat
hij een jaar later schilderde en waar
het geheel, van een grotere afstand,
volledig te zien is.3
In de vele andere schilderijen die
Maris van molens maakte, staat de
molen als object centraal; volledig
zichtbaar afgebeeld tegen een achtergrond
van een zware wolkenlucht
en compositorisch meestal net iets uit
het midden geplaatst. In De afgesneden
molen gaat het niet om de molen als
zodanig, maar om de sfeer en de
horizontale vlakverdeling, die door
de rauwe, brede, horizontaal getrokken
penseelstreken wordt onderstreept.
SK
1 Harms Tièpen 1910, p.16.
2 De Bock r902-’03, p. 50.
3 Loos, Te Rijdt & Van Heteren I997~’98
cat.nr. 78.