
Inleiding
Rouw der wolken
Drijvend in deining blank, wij Hollands wolken,
Dropplen we in zilten regen onzen rouw
Over de polders, waar het barnend blauw
Wij trots in droefenis zilvrig bevolken.
Want wie ons wisslend lichten op landouw,
en vaarten en dijken, of stille kolken
Waar wilgen druilen staatlijk kwam vertolken
Ligt dood: een koning slapend in den dauw ...
Wij zullen gaan bij peinzende avondstonde,
Stuwend in donkre stoeten — lang en langer
Leidend het lijk van wie ons heeft bezongen ...
Een ommegang waarbij uit sombre monden,
’s Lands torens met hun kleeplen weemoedszanger,
Zijn glorie dreunen uit hun koopren gongen.
Anoniem, De Kroniek 1899
De rouw in kunstminnend Nederland om het heengaan
van Jacob Maris was groot. Was hij niet een der steunpilaren
van de internationaal gewaardeerde Haagse School,
een van de erfdragers van de meesters uit de Gouden Eeuw?
Waren het niet mannen als Maris, Bosboom, Mauve en
Roelofs die Nederland zijn tweede Gouden Eeuw lieten
beleven, compleet met internationale erkenning? Tot op
de dag van vandaag is zijn oeuvre vertegenwoordigd in
< cat.nr. 45 (detail)
belangrijke musea in Engeland, Frankrijk, Canada en de
Verenigde Staten, waar het tezamen met het werk van zijn
collega’s met scheepsladingen tegelijk naar toe werd
gebracht.' Ook in de jaren direct na zijn dood kreeg de
kunstenaar nog veel aandacht, de kunsthandel organiseerde
tentoonstellingen, evenals de kunstenaarsverenigingen
Pulchri Studio en Arti et Amicitiae, en er verschenen
direct na zijn dood talloze artikelen met als hoogtepunt de
bijzonder rijk geïllustreerde monografie van Maris’ vriend
en collega Théophile de Bock in I902-’o3.2
De eeuwwende bracht echter een nieuwe generatie
kunstenaars aan het woord; een generatie die zich deels
koesterde in de successen van hun voorgangers en talloze
succesvolle epigonen leverde, maar die ook bestond uit
voorvechters van nieuwe idealen. In een snel tempo volgden
in de twintigste eeuw de avant-gardistische -ismen
elkaar op en langzaam maar zeker verdween de interesse
voor de meesters van de ‘grijze school’ en daarmee ook
voor Jacob Maris. Dr Jos de Gruyters overzichtstentoonstelling
van de Haagse School uit 1965 en het grote vervolg
hierop, de internationaal reizende expositie De Haagse
School uit 1983, vestigden wederom de aandacht op deze
kunstenaars. Feit is desalniettemin dat, sinds zijn overlijden,
nooit meer aandacht werd besteed aan Jacob Maris
buiten het kader van de Haagse School o f van zijn schilderende
familieleden.3 Tenslotte was Jacob Maris de oudste
telg uit een schildersgeslacht dat enkele generaties lang
goede kunstenaars heeft voortgebracht, al zijn Jacob en zijn
jongere broers Matthijs (1839-1917) en Willem (1844-1910)
de meest bekende (afb. 3). In de woorden van Maris’
collega en recensent mejuffrouw G.H. Marius:
was het een gril der Muze toen zij met een koninklijk gebaar
in één gezin drie hoofden zalfde met haar kostbaarste oliei*