
Voorwoord
1. Jacob Maris Foto uit Album Fop Smit.
Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie Den Haag
De schilder Jacob Maris (1837-1899) was een gedreven
kunstenaar die vele anderen inspireerde en zelf het experiment
niet schuwde. Zijn credo Ik denk in mijn materie
spreekt boekdelen. Hij liet ons een rijk oeuvre na, waarin
verschillende genres zijn vertegenwoordigd: landschappen,
stadsgezichten en marines, maar ook portretten van jonge
vrouwen in een idyllische omgeving en impressies van
zijn musicerende kinderen. Desondanks verscheen de
laatste belangrijke monografie over de schilder honderd
jaar geleden. De laatste monografische tentoonstellingen
vonden eveneens ruim een eeuw geleden plaats, in het
jaar van zijn overlijden.
Eind 1999 organiseerde het Museum Jan Cunen Oss
de tentoonstelling Jan Hendrik Weissenbruch — Voorbij de
Haagse School. Het was de eerste grote tentoonstelling over
negentiende-eeuwse schilderkunst die het Osse museum
organiseerde bij wijze van verkenning van de eigen collectie.
Het initiatief om van het werk van Jacob Maris
ook een overzicht te maken, sloot hierop naadloos aan.
Teylers Museum bezit een kleine, maar mooie collectie
schilderijen van meesters van de Haagse School. Een niet
onaanzienlijk deel daarvan is direct na vervaardiging via
de kunsthandel door het museum verworven. Nog niet
eerder is er een tentoonstelling gewijd aan aspecten van
deze verzameling ‘moderne kunst’ van Teylers Museum.
Het aanbod tot samenwerking met Museum Jan Cunen
werd dan ook met beide handen aangegrepen.
Door de vereniging van krachten en de vergaande collegiale
medewerking is het uiteindelijk mogelijk geworden
om de tentoonstelling en de catalogus samen vorm te
geven. Beide hebben een kunsthistorisch solide ondergrond
gekregen door de wetenschappelijke inspanningen
van vooraanstaande kunsthistorici als Yvonne van Eekelen
en Chris Stolwijk. Ook het werk van jonge veelbelovende
kunsthistorici als Sandra Kisters en Willemijn Lindenhovius
sterkte de basis waarop de catalogus en de tentoonstelling
konden worden gerealiseerd.
Bijzonder aan het hele project is de samenwerking tussen
beide musea om onderzoeksgericht te kijken hoe een
educatief programma nauw kan aansluiten op het wetenschappelijk
onderzoek. Een evaluatie zal moeten uitwijzen
o f er door een dergelijke opzet vooraf een receptuur te
schrijven is voor een betere educatieve praktijk in musea
die presentaties van kunst tot de hoofdtaken rekenen.
Het project heeft verder een bijzonder élan gekregen door
de intensieve samenwerking met drie hedendaagse kunstenaars:
Dan Geesin, Natasja Kensmil en Helena van der
Kraan. Hen is gevraagd om door reflectie op het werk van
Maris te komen tot een hedendaags beeld, speciaal voor het
project vervaardigd. Verwijzingen binnen hedendaagse kunst
naar oude kunst komen veelvuldig voor, maar nu staan
betekenisgevende verbanden centraal in plaats van beteke-
nisversterkende, maar vrijblijvende aanknopingspunten.
Dit boek en de bijhorende tentoonstelling konden niet
worden gerealiseerd zonder de financiële ondersteuning
van het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Mondriaan
Stichting, de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting en
de Gemeente Oss. Wij danken hen voor de bereidwilligheid
dit prestigieuze project te ondersteunen. Met hun
bijdragen sterken ze ons in het vertrouwen in de museale
activiteiten van Teylers Museum en Museum Jan Cunen.
Ere aan wie ere toekomt: Marjan van Heteren, initiator
en supervisie, Marjolein Menalda, inzicht en projectbege-
leider, Carel van Tuyll van Serooskerken, deskundige en
conservator en de auteurs Yvonne van Eekelen, Sandra
Kisters, Willemijn Lindenhovius en Chris Stolwijk.
Graag richten we onze dank aan allen die hebben geholpen
dit project tot uitvoering te brengen: Christopher Baker,
Bart Boon, Freek Heijbroek, Sarah Herring, Hans Janssen,
Jeroen Kapelle, Herman van Koeveringe, Julia Lloyd
Williams, Ger Luijten, Monique Nonne, Jenny Reynaerts,
Christopher Riopelle, Evert van Uitert.
Bijzondere dank gaat voorts uit naar het Instituut Collectie
Nederland dat zo bereidwillig zijn kennis deelde, naar de
particuliere verzamelaars die zich bereid toonden ons te
ontvangen en hun dierbare bezit in bruikleen af te staan
en naar de museale bruikleengevers; naar medewerkers van
kunsthandels en veilinghuizen die hielpen bij het traceren
van schilderijen en aquarellen en naar de medewerkers van
archieven en musea die ons in staat stelden het onderzoek
en de tentoonstelling vorm te geven.
Daarbij mag een instituut als het Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie uiteraard niet onvermeld blijven.
Een speciaal woord van dank geldt tenslotte het Rijksmuseum
dat, ondanks de ingrijpende verbouwingen, met
grote collegialiteit een omvangrijk en onmisbaar bruikleen
voor de tentoonstelling beschikbaar heeft willen stellen.
Matjan Scharloo
Edwin Jacobs