
Van modderschilder
to t profeet
De waarderingsgeschiedenis
van Maris' werk
Marjolein Menalda
De werken, die bij vroeger expositie aan zoo menig wijsneuzig
bediller uitroepen van ergernis ontlokten, boezemen, bij hun
trooning in de zalen van Arti, i8gg, algemeen ontzag in!
schreef een journalist die in Maris’ sternaar de Eere-
tentoonstelling Jacob Maris in Arti et Amicitiae in Amsterdam
bezocht.1 Op het hoogtepunt van zijn roem was Maris
gestorven. Die roem is niet bepaald vanzelfsprekend
geweest. Recensies in tijdschriften en kranten, uitspraken
van collega-kunstenaars, aankopen door verzamelaars en
musea en de prijzen die men betaalde, geven een beeld
van hoe men in de loop van de tijd dacht over het werk
van Jacob Maris (afb. 23) .
De periode tot 1871
In de beginperiode van Maris’ kunstenaarschap waren de
positieve kritieken en verkoopsuccessen nog schaars. De
eerste bescheiden stappen op weg naar succes begonnen
omstreeks 1854. Op dat moment verbleven Jacob en zijn
broer Matthijs (1839-1917) in Antwerpen en moesten ze
alle zeilen bijzetten om geld te verdienen. Daarom maakten
ze schilderijtjes die blijkbaar (a 5 a 10 gulden per stuk) in
kistjes-vol naar Amerika gezonden werden.2 In de jaren daarop
wist Jacob een klein aantal schilderijen te verkopen en
< 22. Jacob Maris, Herdersjongen aan een rivier, 1868
Doek, 55,4 x 37,5 cm.
Gemeentemuseum, Den Haag.
23. Hendrik Johannes Haverman (1857-1928),
Portret van Jacob Maris, 1898.
Zwart en gekleurd krijt, penseel in zwart,
wit gehoogd, 490 x 470 mm.
Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
werd zijn werk verschillende malen opgemerkt op de
tentoonstellingen van Levende Meesters.3 In 1861 besprak
men zijn werk voor het eerst met duidelijke waardering
en in de daarop volgende jaren werden twee schilderijen,
Terugweg van het kerkhof en Zondagmiddag, afgebeeld (afb.
24).4 Collega-kunstenaar Gerard Bilders (1838-1865)
schreef in 1863 aan zijn mecenas Johannes Kneppelhout:
Wat zegt u van de Haagscke tentoonstelling? [...] Men heeft mij
verhaald van eenige geniale pogingen in mijn genre, door zekeren
Marits [sic].5 Toen Jacob en Matthijs in 1864 werden
benoemd tot leden van de Société Beige des Aquarellistes