
29 De vijf molens, 1878
Doek, 82 x 129,5 cm.
Rechtsonder J. Maris 1878
Centraal Museum, Utrecht
Inv.nr. 11786
HERKOMST
Collectie A. Young, Blackheath, 1900-'01;
Kunsthandel T. Agnew & So ns and Wallis & Son,
Londen, 1907; Collectie M.R Voûte, Amsterdam
1910-'29; Collectie M.R Voûte jr., Baarn; Veiling
M.P. Voûte jr. e.a., Amsterdam (R Muller & Cie.)
17-20 en 23-25 april 1956, lotnr. 8.
LITERATUUR
E.G.C. 1900, p. 112; MacColl 1902, p. 184; Croal
Thomson 1907, pp. 5, 33; Brunt 1912, p. 350;
Plasschaert 1920, pp. 43, 61; Jeltes 1922, p. 292;
Sillevis, De Leeuw & Joosten 1979, cat.nr. 45;
De Leeuw, Sillevis & Dumas 1983, cat.nr. 58;
Kuyvenhoven 1996, p. 434; Helmus 1999,
cat.nr. 395.
Molens vormden voor Maris, net als
voor zijn zeventiende-eeuwse voorganger
Jacob van Ruisdael (1628/29-
1682) een geliefd onderwerp. Die
molens [...] staan in hun grootschen eenvoud,
hoog boven alles uit, met de wieken
uitgeslagen in de lucht, open en vrij,
mannelijk, het hoofd omhoog over stad
en veld uit te zien, als wachters in breede
mantels, nu eens wakend in de sneeuw
over een sluimerende stad, straks triumfee-
rend in een stormlucht of rustig op een rij
in melancholieke eenzaamheid.1
Bij velen viel dit icoon van de grijze
school met de zware, grauwe lucht,
zeer in de smaak: onder meer bij
Marie Paul Voute, mede-eigenaar
van een handelsfirma in koloniale
waren. Voute was zeer actief in de
Nederlandse kunstwereld, hij
was jarenlang voorzitter van de
Vereniging Rembrandt en was
bestuurslid van de Vereniging die
werken aankocht voor openbare
collecties (VVHK). Naast oude kunst
bezat de handelaar een bescheiden
collectie contemporaine kunst, waarin
Jacob en Willem Maris goed
waren vertegenwoordigd. Na zijn
dood kwam De vijf molens terecht
in de uiteenlopende verzameling
van zijn zoon Marie Paul jr.2
MM
1 De Vries 1899, p. 520.
2 Voor de beide verzamelaars Voute, zie
Heijbroek & Wouthuysen 1999, pp. 292-94.
30 Avondstond, ca. 1878
Penseel in waterverf en dekverf, 421 x 300 mm.
Rechtsonder J Maris
Museum Mesdag, Den Haag
Inv.nr, 196.
HERKOMST
Kunsthandel Goupil et Cie., Den Haag, 1878,
nr. 8029; Collectie S. Mesdag-Van Houten, Den
Haag, 1878.
LITERATUUR
Van Santen Kolff 1878, nr. 68, p. 262; Leeman
& Pennock 1996, cat.nr. 196.
Maris exposeerde deze indrukwekkende
voorstelling van een
Scheveningse vissersvrouw in 1878,
op de derde tentoonstelling van de
Hollandsche Teeken-Maatschappij,
die hij zelf had helpen oprichten. De
recensent Van Santen Kolff schreef
erover dat de tegen een duinhelling
rustende vischvrouw [... ] voor
de meeste schilders [...] dé tekening van
de tentoonstelling is, ongeveer datgene
wat het Evangelie van Johannes voor den
orthodoxen bijbel-vereerder is en bewonderde
de geniaal-brutale behandeling
ervan.1 Dat de aquarel kort daarop
door de kunstenares Sientje Mesdag-
Van Houten (1834-1909) verworven
werd, geeft blijk van die hoge
waardering.
Het motief kan Maris ontleend
hebben aan Jozef Israëls (1824-1911),
die dergelijke vissersvrouwen dikwijl
schilderde en aquarelleerde; Maris’
visie is echter monumentaler, zijn
uitvoering breder en gedurfder.
C v T
i Van Santen KolfF 1878, p. 262.