
Doek, 60 x 38,5 cm.
Linksonder J. Maris
Dordrechts Museum, Dordrecht
Inv.nr. DM 891/364
LITERATUUR
Vosmaer 1883, p. 4; Veth 1886, p. 309; Veth 1891;
De Vries 1899, p. 520; De Bock 1902-'03, afb. p. 39;
Eisler 1911, p. 6; Erasmus 1912, pp. 261-68;
Anoniem 1928, nr. 135, pp. 45-46; Van Gelder
1935-'36, cat.nr. 54; Knipping & Gerrits 1943-'48,
p. 93; Dekkers 1994, p. 151 en noot 107.
HERKOMST
Kunsthandel Goupil et Cie., Den Haag, 1877,
nr. 11880; Collectie F.H.M. Post, Den Haag;
Veiling F.H.M. Post, Amsterdam (Roos) 14 april
1891, lotnr. 53.
Volgens de lijst werken van Jacob
Maris die door de chef van Goupil
in Den Haag, Hermanus Gijsbertus
Tersteeg, werd samengesteld, dateert
het schilderij Een lastige gast /Kindje
met. poes uit 1877 en bevond het zich
in de collectie van de Haagse bankier
F.H.M. Post. Post was een van
de belangrijkste vooruitstrevende
Nederlandse kunstverzamelaars uit
de tweede helft van de negentiende
eeuw. Al in de jaren ’70 ging hij zich
toeleggen op het verzamelen van
meesters van de School van Barbizon
en de Haagse School.1 Posts collectie
omvatte uiteindelijk acht werken van
Jacob Maris.3
Maris heeft verschillende van deze
genre-achtige onderwerpen geschilderd
en getekend. Het kind op het
frisse schilderijtje, wiens pap door
de poes wordt verslonden, is er een,
waarop iedere moeder trotsch mocht zijn —
wat het dan wezen moge, het is aangeraakt
door 't genie en het leeft, getrokken
uit de platte werkelijkheid, zijn eigen
leven, dat niet door de stof, niet door het
onderwerp; maar dat door de ziel van
Jacob Maris gemaakt is.3
MM
1 De Leeuw, Sillevis & Dumas 1983, p. 129.
2 Stolwijk 1998, pp. 217-18, 351 en noten.
3 De Vries 1899, p. 520,
28 De bomschuit, 1878
Doek, 124 x 125 cm.
Rechtsonder J. Maris 1878
Gemeentemuseum, Den Haag
Inv.nr. 16-1930
HERKOMST
Collectie mevrouw C. Hoogeveen van Walcheren;
Legaat, 1930.
LITERATUUR
Plasschaert 1920, p. 61; Knuttel 1935, p. 160;
Van Gelder 1935-'36, cat.nr. 6 6 ; Knuttel 1938,
p. 443; Knuttel 1950, p. 463; Schuurman e.a. 1962,
cat.nr. 190; De Gruyter 1968-'69, deel 2, pp. 22,
26, 30, 101; De Leeuw, Sillevis & Dumas 1983,
cat.nr. 56; Sillevis, Dom & Kraan 1988, cat.nr. 29;
Loos 2002, cat.nr. 6 6 .
Deze robuuste bomschuit op het
Scheveningse strand is een icoon
geworden van de grijze periode
van de Haagse School. In de lijst van
Tersteeg worden maar liefst zestien
van dit soort voorstellingen genoemd,
een bewijs dat verzamelaars bijzonder
gecharmeerd waren van dit pittoreske
onderwerp.1 Maris heeft — als echte
Hagenaar — in verschillende perioden
van zijn kunstenaarsleven Scheve-
ningen tot onderwerp gekozen. Zo
exposeerde hij al in 1854 en 1856
Scheveningse interieurs, in de stijl
van zijn leermeesters J.A.B. Stroebel
(1821-1905) en H. van Hove (1814-
1864). Scheveningen ontwikkelde
zich vooral met de haringvisserij in
korte tijd tot een van de belangrijkste
vissersplaatsen.
In de tijd dat Maris zijn bomschuiten
schilderde, vooral in de jaren ’80,
had het vissersdorp nog geen haven.
Door gebruik te maken van dit
ouderwetse type schepen met een
platte bodem, kon men met behulp
van paarden de boten op het strand
trekken.
MM
I Boon 1999, p. 21.