
Louis Meijer (1809-1866) en de genreschilder Huib van
Hove (1814-1864) kennen — bij beide schilders zou hij
enige tijd op het atelier werken. Wellicht bracht de kunsthandelaar
Maris’ werk ook onder aandacht van Haagse
verzamelaars, onder wie de invloedrijke secretaris van de
kunstminnende koningin Sophie, Von Weckerlin. Deze
liefhebber staat in ieder geval als een van de vroegste
verzamelaars van Maris te boek.1’’ Mogelijk kon Maris
in 1854, door bemiddeling van Von Weckerlin, met
een koninklijke toelage in Antwerpen gaan studeren.14
Tijdens zijn verblijf in de Belgische havenstad debuteerde
de 17-jarige schilder in 1854 met Scheveningsch huisgezin,
een interieurstuk verwant aan de schilderkunst van zijn
leermeester Van Hove, op de tentoonstelling van Levende
47. De kunsthandelaar Vincent van Gogh (1820-1888).
Van Gogh Museum, Amsterdam.
Meesters in Rotterdam. Nauwelijks één jaar later, na de
breuk met Van Hove, stond Maris op eigen benen. Om
in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien, vervaardigde
hij in opdracht van een Antwerpse kunsthandelaar voor
vijf tot tien gulden per stuk kleine schilderijtjes voor de
Amerikaanse markt.1'
Maris’ eerste jaren als zelfstandig kunstschilder waren niet
gemakkelijk. Na zijn terugkeer in Den Haag in het najaar
van 1856 deed hij weer zaken met Weimar die sporadisch
een schilderij o f een tekening van hem verkocht. Ook
wist hij werk te slijten bij Von Weckerlin en andere
verzamelaars (afb. 4 6 ) . In 1856 was hij succesvol toen zijn
inzendingen voor de Rotterdamse tentoonstelling van
Levende Meesters — Vertrek van een Scheven ingsche visscher
en Oude vrouw — werden verkocht.17 Driejaar later kocht
de verzamelaar Trossarello voor 200 gulden Een keuken
in de zeventiende eeuw, een interieurstuk in de trant van
Van Hove, tijdens de Haagse tentoonstelling van Levende
Meesters.18 In 1860, tenslotte, ontvingen hij en zijn broer
Thijs ieder 700 gulden voor het vervaardigen van kopieën
naar portretten van leden van de familie der Oranjes in
opdracht van prinses Marianne der Nederlanden.
Ondanks de publieke successen, de verkopen en de eervolle
opdracht, kon Maris in deze jaren nog niet geheel
van zijn kunst leven, en in 1862 besloot hij voor 25 gulden
per week de ziekelijke Louis Meijer te gaan assisteren.
Deze werkzaamheden zijn vaak afgedaan als een noodzakelijk
kwaad om financieel het hoofd boven water te
kunnen houden, maar daarbij wordt voorbijgegaan aan
het feit dat Meijer een van de belangrijkste schilders van
zijn tijd was en contacten onderhield met de hoogste
(adellijke) kringen, waaronder het hof. Het is dan ook
goed mogelijk dat hij de inmiddels 25-jarige Maris introduceerde
bij verzamelaars en bij de Haagse kunsthandelaar
Vincent van Gogh, een oom van de beroemde schilder
(afb. 47). Het contact met Van Gogh zou voor Maris van
grote invloed zijn voor zijn verdere loopbaan.
Vincent van G o gh
Van Gogh had sinds 1840 een eigen zaak in kunst en
schildersbenodigdheden in Den Haag en verhandelde ook
regelmatig werk van Meijer. Hij was onder de kunstschilders
zeer gezien. Vanaf het midden van de jaren ’40 deed
hij veel zaken met Adolphe Goupil, oprichter en mede-
eigenaar van de Parijse kunsthandel Goupil et Cie.,
met wie hij zich in 1861 associeerde. Van Goghs Haagse
kunsthandel werd daarmee een filiaal van deze firma en
verhuisde van de Spuistraat naar Plaats 14.
Van Goghs associatie met Goupil en de opening van het
48. De schilderijengalerie van Goupil et Cie.,
rue Chaptal 9 te Parijs in 1860.
Van Gogh Museum, Amsterdam.
Haagse filiaal bevorderden in hoge mate de markt voor
eigentijdse kunst van eigen bodem. Goupil kon voor de
afzet van Franse schilderkunst optimaal gebruik maken van
Van Goghs Nederlandse afzetkanalen, terwijl Nederlandse
kunst en kunstenaars op hun beurt toegang kregen tot een
internationaal distributienetwerk van handelaren en verzamelaars;
Maris’ internationale verkoopsucces was zonder
dit netwerk niet mogelijk geweest.'9
Van Gogh, die sinds 1858 op het hoofdkantoor van
Goupil aan de rue Chaptal 9 in Parijs verantwoordelijk
was voor de schilderijenhandel, stimuleerde jonge,
Nederlandse kunstenaars om voor deze firma te werken
(afb. 48). Zo gaven hij en de Haagse verzamelaar Edward
Levien Jacobson in 1865 Maris’ vriend, de genreschilder
Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902) een toelage om
in Parijs een carrière te gaan opbouwen.20 Maris kreeg een
dergelijke financiële bijdrage niet, maar reisde toch samen
met zijn vriend naar de kunstmetropool. Het is aannemelijk
dat Van Gogh aan Maris de belofte had gedaan in
Parijs werk van zijn hand in commissie te nemen.21 Maris
was op dat moment geen onbekende voor de firma
meer: Goupil verkocht in april 1862 voor de eerste maal
een werk van hem, te weten de aquarel Zeeuws interieur
(Goupil 323), voor het bescheiden bedrag van 30 gulden
aan de Utrechtse kunstschilder en -handelaar Theodoor
Soeterik. In de daaropvolgende jaren verhandelde het
Haagse filiaal enkele schilderijen en aquarellen.22
Zakelijke overeenkomst
In Parijs haalden Maris en Van Gogh de banden verder
aan. Maris produceerde, wellicht op advies van de kunsthandelaar,
in deze jaren vooral Italiennes, goed verkoopbare
genre- en figuurstukken van klein formaat met
Italiaanse onderwerpen (afb. 49). Van Gogh zorgde er
mogelijk ook voor dat Maris zich in 186Ó in het atelier
van Ernest Hébert (1817-1908) op de rue de Navarin 11
verder in dit destijds populaire genre kon bekwamen.
Hébert, een uiterst succesvol schilder uit de stal van
Goupil, had met zijn Italiaanse schonen en elegante
portretten van vrouwen uit de beau-monde grote faam
verworven.2*' Maris was op het moment dat hij het atelier
van de Franse meester betrad, niet onbekend met het genre
dat in die tijd ook in Nederland bij het kunstkopende
publiek geliefd was en onder meer werd beoefend door
Johan Philip Koelman (1818-1893), de directeur van de
Haagse Teekenacademie bij wie Maris in de periode
1861-’63 had gestudeerd.
Maris wist het publiek met zijn Italiaanse meisjes en
vrouwen te bekoren. In 1866 debuteerde hij met Petite
fille italienne op de Parijse Salon. In datzelfde jaar was Een
Italiaansch meisje op de Algemeene tentoonstelling van teekenin-
gen van levende meesters te Utrecht goed voor eremetaal.
Volgens een anoniem gebleven criticus schitterde Maris’
tekening in kracht van kleur en effect, in breedheid van behandeling
[...] boven vele andere.14