
Kopers
Maris’ verblijf in Frankrijk en zijn vroege succes bij buitenlandse
verzamelaars heeft er toe bijgedragen dat het
relatief lange tijd duurde alvorens zijn werk in Nederlandse
particuliere en openbare collecties werd opgenomen.
In Nederland zijn maar weinige werken van zijn hand,
kon de criticus en literator Carel Vosmaer dan ook in
1876 verzuchten.37
Maris heeft zijn hele leven veel werk voor de internationale
® vooral Britse - kunstmarkt geproduceeerd. Voor
wat betreft zijn aquarellen was het Londense filiaal van
Goupil jarenlang grootafnemer: in de jaren ’70 kocht het
meer dan de helft (51%) van zijn productie bij Tersteeg
aan, in de jaren ’80 was dit percentage weliswaar beduidend
teruggelopen maar bedroeg het nog altijd 39%.
Verder behoorden in deze decennia de Britse handelaren
Craibe Angus, Daniël Cottier en Thomas Richardson en
de Londense verzamelaar James Staats Forbes tot het vaste
koperspubliek.38 In de jaren ’90 liep Maris’ productie
van aquarellen zienderogen achteruit. Het Haagse filiaal
verkocht nog slechts negen stuks, waaronder een aan
Wallis, een aan Knoedler en één aan het Londense filiaal.
Maris legde zich in de jaren voor de eeuwwisseling vooral
toe op de productie van schilderijen, die nu ook op grote
schaal — te weten zes op de tien — door Nederlandse
verzamelaars en kunstkopers werden aangekocht.39 In de
daaraan voorafgaande twee decennia waren ook voor wat
betreft zijn schilderijen Goupil in Londen, Richardson en
Staats Forbes de belangrijkste afnemers geweest.40
E.J. van W isselingh & Co.
Tot aan Maris’ dood was Goupil veruit de belangrijkste
vertegenwoordiger van zijn werk. Na de sluiting van deze
firma in 1917 trad E.J. van Wisselingh & Co. als zodanig
naar voren. In de periode 1892-1942 werden er via deze
firma in totaal 178 schilderijen (voor 1.258.222 gulden)
en 15 aquarellen (voor 44.206 gulden) verhandeld.41
Willem Maris doelde dan ook op deze ‘amsterdamsche’
firma toen hij liet optekenen: Wie weet of ’t niet. anders
geloopen was als de amsterdamsche kunsthandel een paar jaar
eerder was gekomen! De ‘Schreierstoren’ was in Pulchri geweest.
Niet verkocht. Daar ziet een amsterdamsche kunsthandelaar 'm
in den kunsthandel hier, kóópt, verkoopt voor ... aardig wat
meer dan hier werd gevraagd. Oogenblikkelijk gaat hij reizen.
In Schotland. Canada. Opkoopen, vasthouden eenigen tijd:
de prijzen stijgen. Stijgen geweldig ...Doch de hulp kwam je
laat voor Jaap ...hij is gestorven. Zie als de menschen dat nu
eens konden voelen.42 O f Jacob Maris gezien zijn zakelijke
successen daadwerkelijk ‘hulp’ nodig had, valt sterk te
betwijfelen, maar dat neemt niet weg dat ook de inspanningen
van E.J. van Wisselingh & Co. in hoge mate hebben
bijgedragen aan de verspreiding van Maris’ werk.
Elbert Jan van Wisselingh, stichter en naamgever van de
kunsthandel, en Maris kenden elkaar van hun tijd in Parijs,
waar de kunsthandelaar in 1866 als bediende, onder leiding
van Van Gogh, bij Goupil kwam werken (afb. 53).43 In
die hoedanigheid stond hij mede aan de basis van Maris’
verkoopsuccessen. Hun wegen scheidden toen Maris in
1871 terugkeerde naar Nederland. Pas in 1884 zouden zij
elkaar weer treffen, nu in Den Haag waar Van Wisselingh
na de dood van zijn vader H.J. van Wisselingh diens zaak
aan het Buitenhof 48 had overgenomen.44 Maris moet
deze kunsthandel, die een uitstekende reputatie had op het
gebied van de schilderkunst van de school van Barbizon
en van de Haagse School, goed hebben gekend.45
Van Wisselingh kocht vanaf het midden van de jaren ’80
veel werk van Maris, vooral bij Goupil.46 Na zijn vertrek
naar Londen in 1892 nam Petrus Christiaan Eilers, gérant
van de nieuwe Amsterdamse vestiging van E.J. van
Wisselingh & Co., deze taak over. Evenals zijn werkgever
had Eilers een bijzondere band met Maris. Hij werkte van
1879 tot 1892 bij Goupil in Den Haag en had Maris daar
vele malen ontmoet en diens schilderijen en aquarellen
dagelijks in handen gehad; tijdens zijn leerperiode zou hij
zelfs de doeken van de kunstenaar hebben geprepareerd.47
Maris’ overeenkomst met Goupil belette Van Wisselingh
en, in latere instantie, Eilers, om direct zaken met de kunstenaar
te kunnen doen. Desondanks wist de firma nog tijdens
Maris’ leven, in de periode i 892-’99, 62 schilderijen
en zes aquarellen te verhandelen.
Hoewel Goupil rond de eeuwwisseling meer werk van
Maris dan ooit tevoren aan Nederlandse kopers wist te
verkopen, bestond Van Wisselinghs clientèle — ook in
latere jaren — nagenoeg geheel uit landgenoten.48 Zij
waren bereid een bijzonder hoge prijs voor de schilderkunst
van de inmiddels gelauwerde, Haagse meester te
betalen. Een gemiddeld schilderij van Maris kostte in de
jaren 90 bij Van Wisselingh met 4.560 gulden ruim twee
maal zoveel als bij Goupil (1.963 gulden). In de twintigste
eeuw steeg deze gemiddelde prijs zelfs van 9.749 gulden
in de periode i900-’09 naar 13.179 gulden in de jaren
’20, om, tenslotte, in de jaren voor het uitbreken van de
®weede Wereldoorlog te dalen naar iets meer dan 3.800
gulden.49 De waardering voor Maris’ schilderkunst in het
bijzonder en die voor de Haagse School in het algemeen
was in die jaren ook in financieel opzicht op een dieptepunt
beland; pas in de jaren ’60 zou de weg naar boven
weer worden ingezet.50
< 52. Marius Alexander Jacques Bauer (1867-1932),
Het banket van de Hollandsche Teeken-
Maatschappij, 1896.
Litho, 230 x 360 mm.
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie,
Den Haag.
53. C.N. Shannon, Elbert Jan van Wisselingh
(1848-1912), 1895.
Litho, 235 x 215 mm. Gemeentearchief,
Amsterdam.