
Martinus Kuytenbrouwer (1821-1897)
adviseerde Artz zoveel mogelijk kennissen
op te doen en beval Montmartxe aan, waar
de ateliers kennelijk per jaar werden ver-
27 Over Versailles zie brief van D.A.C. Artz
aanj. Kneppelhout d.d. 6 augustus 1866,
particuliere collectie. Over St. Cloud en
de Mame zie brief van D .A .C . Artz aan J.
Kneppelhout d.d. 19 augustus 1866, particuliere
collectie.
28 [...] schijnt het dat wij veel hartstochtelijker zijn,
ons veel spoediger gewenden iti een dispuut, en
ons oordeel veel bepaalder en sterker getekend
uitspreken; de franschen die ik heb ontmoet zijn
veel toegevender en Maris bestraft mij dagelijks
over eene te groote hevigheid in mijne wijze van
ideeën uit te spreken, te verdedigen of aan te.
vallen, iets waarvan hij beweert, zich ook voor
een groot deel te hebben moeten ontdoen, brief
van D .A .C . Artz aan J. Kneppelhout d.d.
19 augustus 1866, particuliere collectie.
29 Brie f van D.A.C. Artz aanj. Kneppelhout
d.d. 5 september 1866, particuliere collectie.
30 Brief van D.A.C. Artz aanj. Kneppelhout
d.d. i oktober 1866, particuliere collectie.
In tegenstelling tot wat De Bóck vermeldde,
kwam het dus niet tot een breuk; in
elk gerat niet spoedig, gezien het feit dat
Kaemmerer in 1867 nog als getuige optrad
bij het huwelijk van Jacob Maris.
31 Het is ons alles meegevallen, zoowel het atelier
als het zitkamertje wat erbij is en waar wij 's
avonds heel nuttig en huiselijk zitten kunnen
[v..j. De buurt is ook heel aardig, schilderachtig
en stil, en van een klein terras wat bij het atelier
is hebben wij een mooi uitzicht, aan de eene
zijde de Mont Martre die nogal steil in de
hoogte gaat en waar slechts hier en daar eenige
huizen staan, en aan de andere kant zien wij
over een lager gedeelte der stad, de kant op van
St. Ouen en St. Denis. Om onze woning te
bereiken moeten wij door een soort van tuintje
door dat heel aardig begroeid is met wijnranken
en waarin zich in het midden een vijvertje
bevindt waar onze vrienden de gek mee steken
en wat een liefhebberij van de eigenaar is die
onder ons woont; die man is een sculpteur en
bois en maakt heel mooie kasten en stoelen enz.
en schijnt ons toe heel fatsoenlijk te zijn en zijn
vrouw ook, brief van D .A .C . Artz aan J.
Kneppelhout d.d. 21 oktober 1866, particuliere
collectie.
32 Brief van D.A.C. Artz aan J. Kneppelhout
d.d. 25 december 1866, particuliere collectie.
33 [...] thuis gaat de [kerst-]avond even feestelijk
en gezellig voorbij als alle anderen, dat is in
gezelschap van onze krabbels en boeken; mijn
contubernaal is ongelukkig volstrekt niet vrolijk,
waartoe zijn slechte gezondheid zekerveel
bijdraagt, en onze karakters lopen zoodanig
uiteen, dat de sympathie van zelf niet heel
groot is, ik verschil bijna in alles met hem van
daar en hebben dus weinig meer aan elkander
dan gezelschap in de meest beperkte zin, brief
van D .A .C . Artz aanj. Kneppelhout d.d.
25 december 1866, particuliere collectie.
34 Brief van D.A.C. Artz aan J. Kneppelhout
d.d. 6 augustus 1867, particuliere collectie.
De brief werd geschreven vanuit Marlotte
bij Fontainebleau, waar de kunstenaars r 4
dagen verbleven. De terugreis stond voor
de dag erna op het programma.
3 5 Brief van J. Maris aan W. en M. Maris z.d.,
archief Simon Maris, Rijksbureau voor
Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.
In de brief wordt verwezen naar Matthijs’
veijaardag de 17de van die maand, d.w.z.
dat de brief in augustus werd geschreven.
Aan Willem schrijft Jacob bovendien dat
zijn stilzwijgen te wijten was aan liefdesperikelen,
wat vermoedelijk wijst op de
eerste contacten met Catharina Horn.
Daarnaast schrijft hij over een tentoonstelling
waarvoor een Hollandse commissie
was ingeschakeld o.l.v. de heer Witteling,
vermoedelijk betreft het de Exposition
Universelle van 1867.
36 De Gruyter I9ó8-’69, deel 2, pp. 23 en 25.
De huwelijksakte was helaas niet traceerbaar,
noch bij de Archives de Paris, noch
bij de Nederlandse ambassade, noch bij het
Ministerie van Buitenlandse zaken.
Catharina Hendrika Horn werd 20 mei
1840 geboren als dochter van Johannes
Stephanus Wilhelmus Horn, kleermaker
te Den Haag, en Catharina de Vries,
archief van de Burgerlijke Stand, Geboorteakten,
Gemeentearchief, Den Haag.
37 Maris 1943, p. 114.
38 Brief van D .A .C . Artz aanj. Kneppelhout
d.d. 26 november 1867, particuliere
collectie.
39 BerckenhofF 1888, p. 481.
40 Brief van D .A .C . Artz aan J. Kneppelhout
d.d. 6 augustus 1866, particuliere collectie.
41 Brief van D .A .C . Artz aanj. Kneppelhout
d.d. 19 augustus 1866, particuliere collectie.
42 Anoniem 1867, p. 69.
43 Salon Parijs 1866, nr. 1301, het schilderij
was al in augustus 1865 opgenomen in
de verkoopboeken van Goupil, zie Lijst
Goupil, Parijs, archief Collectie Maris,
Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den Haag, nr. 1844.
44 Lijst Goupil Parijs, archief Collectie Maris,
Rijksbureau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den Haag.
45 Vanaf het moment dat een kunstenaar
onder contract stond werd bij inzendingen
naar de Salon venneld: Chez M. Goupil,
rue Chaptal 9. Dit blijkt overigens duidelijk
uit de gang van zaken bij Artz. In 1867
verkocht Artz met zekere regelmaat aan
Goupil et Cie. en gaf hij aan de connecties
te willen verstevigen, brieven van D.A.C.
Artz aanj. Kneppelhout d.d. 26 april 1867
en 26 mei 1867. Een jaar later kocht
Goupil nog altijd in, zonder echter een vast
contract aan te bieden, brief van D.A.C.
Artz aanj. Kneppelhout d.d. 20 april 1868.
Pas in 1869 schreef Artz: Bij mijn terugkomst
zag ik Van Gogh die mij tracht te engageren om
voor het huis Goupil alleen te schilderen en mij
in de eerste tijd 6000 francs 's jaars wil assureren,
brief van D.A.C. Artz aan J. Kneppelhout
d.d. 24 juni 1869, particuliere collectie.
Vanaf 1869 werd in de Saloncatalogi
vermeld: Chez M. Goupil.
46 Veth 1900 (3), p. 352 en Boon 1999, p. 18.
Zie voor de kopie naar Géröme p. 107
noot i hierboven. Maris kopieerde ook
in Nederland al diverse malen in opdracht:
bekend zijn de kopieën naar tijdgenoten als
B .C . Koekkoek en W. Verschuur (afb. 16),
naar De Nachtwacht van Rembrandt en de
kopieën naar de Oranjeportretten in
opdracht van Prinses Marianne.
47 De doorlooptijd van Maris’ schilderijen was
veelal een maand, hoewel enkele jaren Ook
voorkwam. Vanaf augustus 1865 leverde
Maris overwegend Italiaanse meisjes in,
begin 1868 lijkt een ommekeer te zien naar
andere, niet in Italiaanse dracht gestoken
modellen en worden ook landschappen
verkocht, zie hiervoor Lijst Goupil Parijs,
archief Collectie Maris, Rijksbureau voor
Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.
48 Veth 1899 (2), p. 261 beweerde dat Maris
de schilders van Barbizon nooit persoonlijk
ontmoette en S t 18#USStmim WmKÊf!>
Franschen |...\>aan Maris fl...| nagenoeg onbekend
waren gebleven. Maris zou tegen het
einde van zijn Franse tijd alleen een groot
schilderij van Corót hebben bewonderd.
Ongetwijfeld bezocht Maris echter de
salons en de wereldtentoonstelling, waar ■ ’ ~
vrijwel alle meesters van Barbizon vertegenwoordigd
waren. O o k Vosmaer 1875,
p. 10, Marius 1891, p. 1 en Eisler 1.913 (1),
p. 26 waren van mening dat de School van
Barbizon wel degelijk invloed heeft uitgeoefend
op Maris.
49 Ov er Israëls’ bezoek aan het atelier op de
rue Marcadet, zie Veth 1900 (4), p. 7.6/.
Voor zijn latere reactie, zie De Bock
t902-’03, p. 60.
50 Veth 1900 (4), p. 75.
p:; Veth 1900 (3), p. 352 noemt ook een
riviergezicht uit 1866.
52 Salon Parijs 1868, nr. 1676. Au bords du
Rhin, en Hollande.
53 Veth 1899 (2), p. 261; zie ook noot 12,
p. 164 hierboven.
54 Boon 1999, p. 19.
55 Volgens Veth sprak de stad Parijs Maris
niet echt aan, Veth 1899 (2), p. 261.
56 Salon Parijs 1870, nr. 1869, Le bac.
Lemonnier 1870, p. 189: Le bac de M. Maris
mêle dans le matin, sur le bord d’un horizon
lumineux, le ciel et l’eau comme des bouches
amoureuses. Des boeufs glacés de clartés traversent
le lac qui scintille, et dans leurs nids de brumes,
les villages au loin s’éveillent au sein d’une
ombre claire. Toile ravissante et sans fadeur.
57 Salon Parijs 1870, 1^^1868, Jeune femme
lisant une lettre. Lemonnier 1870, p. 130:
M. Jacques Maris expose une Jeune femme
lisant une lettre. Cette petite femme solidement
peinte, se détache harmonieusement en robe
brune très décolletée, d’un fond vert-foncé, dans
une demi-teinte grise qui alourdit un peu trop le
modelé de la figure.
$8 De Raad & Van Zadelhof 1991, p. 29.
59 Guillaume werd geboren op 22 april 1868
en stierf 30 maart 1869. Jacob werd bij zijn
aangifte hiervan vergezeld door Matthijs.
Op 9 mei 1869 werd Henriëtte geboren;
op 25 mei 1870 Catherine en Anna op
21 juni 1871. Table d’Etat Civil, Actes des
naissances en Actes des décès, Archives de
Paris, Parijs.
60 Brief van G.H. Marius aanj. Veth d.d.
8 september 1899, archief Collectie Maris,
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie,
Den Haag.
61 Brief van M. Maris aan A. Plasschaert
d.d. 9 maart 1909, archief Collectie Maris,
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie,
Den Haag.
62 Brief van M. Maris aan W . van Meurs
d.d. 12 oktober 1909, Teylers Museum,
Haarlem, nr. 83.
63 Brief van D .A .C . Artz aanj. Kneppelhout
d.d. 21 augustus 1870, particuliere collectie.
64 Voor de Commune en haar directe aanleiding,
zie D e Weerdt & Oukhow 1971.
65 Arondéus 1945, p. 81.
66 Brief van D .A .C . Artz a anj. Kneppelhout
d.d. 21 augustus 1870, particuliere Collectie.
O o k Van Gogh had de stad verlaten,
Haverkorn van Rijsewijk 1918 (2), p. 122.
67 Zie voor Matthijs Maris’ rol bij de
Nationale Garde tijdens de Frans-Duitse
oorlog en de Commune, Heijbroek 197$.
68 De Weerdt & Oukhow 1971, p. 9.
69 Brief van D .A .C . Artz aanj. Kneppelhout
d.d. 31 januari 1871, particuliere collectie.
70 Het huis Goupil heeft mij slechts zeer ontoereikend
bijgestaan hetgeen mij genoodzaakt heeft
allerlei soort van vervelende schulden te maken
en zelfs geld te leenen, brief van D.A.C. Artz
aanj. Kneppelhout d.d. 26 februari 1871,
particuliere collectie.
71 Brief van M. Maris aan E. Goossens van
Eindhoven d.d. 4 maart 1871, geciteerd in
Haverkorn van Rijsewijk 1918 (2), pp.
124-25.
72 Van Weerdt & Oukhow 1971, p. 27.
73 Brief van M. Maris aan W. van Meurs
d.d. 28 juli 1912, Teylers Museum,
Haarlem, nr. 158.
74 Brief van D.A.C. Artz aan J. Kneppelhout 7
d.d. 27 april 1871, particuliere collectie.
75 Haverkorn van Rijsewijk 1918 (2), p. 127
en Maris 1943, p. 139. Anna heeft vermoedelijk
niet lang geleefd; op 22 september
1875 werd opnieuw een dochter geboren
die dezelfde naam kreeg, archief Burgerlijke
stand, Bevolkingsregister 1880-1895,
Gemeentearchief, Den Haag, deel 65, blad
93. Vosmaer 1875, p. 10 noemt als enige
juli 1871 als terugkeer datum, meestal
wordt juni genoemd, wat dus onwaarschijnlijk
is.
76 Heijbroek 1975, p. 278.
77 Zie Dekkers 1995 en Stolwijk 1998, p. 330.
78 Vosmaer 1875, p. 11 en Marius 1891, p. 12.
79 Stolwijk 1998, p. 211 en 218, noot 103.
Een geslaagd kunstenaarschap:
Jacob Maris en de kunstmarkt,
1853-1940.
Chris Stolwijk
1 Gram 1880, pp. 92-93.
2 Veth 1908 (2), pp. 205-06 en Marius 1903,
p. 246.
3 Stolwijk 1998, p. 238.
4 De volgende passage uit een antwoordbrief
van Paul Gabriël aan mevrouw
Artz-Schemel van d eBfa gsw kunsthandel
Maison Artz, die de kunstenaar had
gevraagd enige aanpassingen in een schilderij
aan te brengen om de verkoopbaarheid
te bevorderen, is in dit opzicht veelzeggend:
Dat mijn schilderijtje niet in de smaak
van het publiek valt. wel beste Mevrou w zet in
de lijst eene modeplaat of ivel teeken het met de
namen van Mauve of Maris en z ij zullen het
wettigt een der mooiste vinden en wat de opinie
van de beoefenaars der Schoone Kunsten aangaat,
men moet van stopverf zijn om zich naar
allé mogelijke rigting en zienswijze te kunnen
kneden. Brief van P.J.C. Gabriël aan
mevrouw Artz-Schemel d.d. 10 november
1895, Gemeentearchief Den Haag.
5 De Vries 1899, pp. 519-20.
6 Deze schatting is gebaseerd op de zogenaamde
‘Lijst Tersteeg’. Tersteeg stelde in
de herfst van 1899 een lijst samen van de
hem bekende werken van Maris. Op deze
lijst staan 574 schilderijen en 215 werken
op papier vermeld; de meeste daarvan zijn
door Goupil et Cie. verhandeld. Zie voor
de samenstelling van deze lijst speciaal:
Boon 1999, pp. 26-27. Andere gegevens
betreffende de verkoop van het werk van
Maris door het Haagse filiaal van Goupil,
in de periode 1862-1900, zijn ontleend
aan de verkoopboeken van de schilderijen
en de aquarellen, Archief Maison Goupil
1861-1917, Rijksburéau voor Kunsthistorische
Documentatie, Den Haag.
Indien Jacob Maris uitsluitend voor zijn genoegen
had mogen werken, dan had hij misschien
geheel andere schilderijen laten zien dan zoovele
landschappen met zilveren- of grijs-blauwe luchten
met witte koppen; maar deze werden hem
besteld door kunstkoopers en stelden hem in
staat te kunnen leven, Zilcken 1895, p. 4.
8 Harms Tiepen 1910, p. 16.
9 Haverkorn van Rijsewijk 1918 (1), pp. 33-
34. Zie ook: Boon 1999, p. 15, en De
Bock i902-’03, p. 9.
10 Boon 1999, p. 15 en De Bock i902-’03,
p. 9-
11 Anoniem 1849, p. 2.
12 Maris 1943, p. 39.
13 Maris 1943, p. 78.
14 Haverkorn van Rijsewijk 1918 (1), p. 36.
15 Veth 1908 (1), p. 134.
16 Veth 1908 (1), p. 139. De weduwe Von
Weckerlin bezat in 1899 Maris’ Rust uit
1861. Zie Nalatenschap Jacob Maris, Lijst
Tersteeg, Rijksbureau voor
Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.
17 Anoniem 1857, p. 48; Veth 1908 (1),
p. 139-
18 Maris 1943, pp. 78-79.
19 Zie voor de geschiedenis van het Haagse
filiaal van Goupil: Lafont-Couturier 1994,
Dekkers 1995, Stolwijk 1998 en Stolwijk
1999-
20 Kaemmerer gaat op kosten van de Heeren
Jacobson en Goupil voor 4 jaren naar Parijs,
om aldaar, onder de leiding van Géröme te
komen, ik hoop zulks zal mogen réuseeren,
de oudste Maris, gaat op eigen gelegenheid
met hem mede in de hoop daar te kunnen
blijven. Brief van L. Hanedoes aan J.D.
Kruseman d.d. februari 1865, Collectie
schildersbrieven, Gemeentearchief, Den
Haag, inv.nr. OV2.
21 Veth 1908 (1), p. 156. Van Gogh bezat
reeds in 1863 werk van Maris. In maart
van dat jaar verhandelde Goupil Maris’
Interieur (Goupil 819) dat afkomstig was
van de kunsthandelaar.
22 Maris kreeg in deze jaren ook erkenning
als aquarellist: in 1864 werd hij, samen
met Matthijs, benoemd tot lid,van de
elitaire kunstenaarsvereniging Société des
Aquarellistes te Brussel. Zie voor de
Société: De Bodt 1995, pp. 83-93.
23 Zie voor Hébert: Patris d’Uckermann
1982.
24 Anoniem 1868 (1), p. 16. Zijn collega, de
Haagse landschapschilder Pieter
Stortenbeker, kocht het in april 1886
voor 25 gulden bij Goupil in Den I daag
(Goupil 1459).
25 Te weten: Italiaans meisje (Goupil 1844);
Italiaansch meisje met hond (Goupil 2046);
Italiaansch meisje met een roos (Goupil 2485);
Italiaansch meisje op terras (Goupil 2958);
Italiaansch meisje (Goupil 3088); Italiaansche
vrouw (Goupil 3093); Italiaansch meisje bij
een bron (Goupil 3115); Twee Italiaansche
meisjes in een korenveld (Goupil 3119);