
53 De baker, ca. 1890
Penseel in waterverf, 510 x 440 mm.
Linksonder J Maris
Singer Museum, Laren
Inv.nr. 56-1-273
HERKOMST
Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co.,
Amsterdam; Collectie W.J. van Randwijk,
Den Haag; Veiling Amsterdam (F. Muller et Cie.)
11 april 1916, lotnr. 21; Collectie A.A. van Beek,
Rotterdam; Collectie G.N. van Beek-Donner,
Wassenaar; Veiling Amsterdam (F. Muller)
8 november 1955, lotnr. 216; Collectie A. Singer-
Brugh, Laren.
LITERATUUR
Marius 1891, p. 9; De Gruyter 1965, cat.nr. 57;
De Raad & Van Zadelhoff 1991, p. 30.
Het thema van de baker, die een
meisje een boreling in doopjurk laat
zien, heeft Maris lange tijd beziggehouden.
In 1877 komt het voor
het eerst voor: wellicht kan de baby
geïdentificeerd worden als Maris’
jongste zoonjacob, die op 31 december
1876 was geboren. Maris koos
het thema voor een groot schilderij
dat door Museum Boijmans te
Rotterdam zou worden aangekocht,
maar waar hij de laatste hand niet
aan wist te leggen: steeds bracht
hij wijzigingen aan in de poses,
de kleurstelling o f zelfs het formaat
van het doek. Pas kort voor de dood
van de schilder kwam De baker in het
museum (zie afb. 4). Deze waterverf-
versie ontstond in de j aren dat hij
met het voor Rotterdam bestemde
doek ‘worstelde’.
Over dit blad schreef Cornelis Veth:
Een deftige aquarel, gul gewasschen in
zware, diepe kleuren, die het papier
schijnt te hebben ingedronken [... |. Er
is veel wit uitgehaald: de jurk van de pasgeborene,
de muts van de baker, maar het
is een wit dat kleur heeft. Uit grijzen en
bruinen is een geheel vol voornaamheid
opgebouwd; een warme binnenkamersfeer
geschapen. [...] Jacob Maris weet van
zulk een huiselijk tooneeltje de charme te
geven, zonder er vertellend op in te gaan;
hij is noch anecdotisch, noch illustratief,
blijft de schilder van een mooi en boeiend
geval.1
C v T
i Veilingcatalogus Amsterdam (F. Muller et
Cie.) II april 1916, p. 18, onder nr. 21.
5 4 Havengezicht, ca. 1890
Doek, 51 x 78 cm.
Rechtsonder J. Maris
Rijksmuseum, Amsterdam
Inv.nr. SK-A-2925
HERKOMST
Collectie A.S. 'van Wezel, Amsterdam; Legaat,
1922.
LITERATUUR
De Gruyter 1968-'69, deel 2, p.$|% Van Thiel e.a.
1976, p. 364; Bionda & Blötkamp 1991, cat.nr. 92.
Het in grijsblauwe tonen geschilderde
Havengezicht is een van de werken
waarop de vergelijking van Maris
met zeventiende-eeuwse meesters als
Van Goyen (1596-1656), Vermeer
(1632-1675) en Ruisdael (1628/29-
1681) berust.1 Aan het havenplaatsje
zelf valt niet direct af te leiden dat
het in de negentiende eeuw is
geschilderd en niet tweehonderd jaar
eerder.
De sfeer is diffuser dan in de zee- en
havengezichten van Maris’ roemrijke
voorgangers, waarin doorgaans de
masten en zeilen exact te tellen zijn.
Maris gaf de diepblauwe lucht een
extra dimensie door ook het water
te schilderen in een soortgelijk diep-
grauw blauw. Het vlakke karakter
van het Nederlandse landschap wordt
alleen doorbroken door het kleine
stukje oer-Hollandse gevel, dat zichtbaar
is aan de rechterkant. Het is een
van de vele werken van Maris waarbij
hij een stad o f haven uitbeeldde
waarvan de locatie niet te bepalen
valt, omdat hij elementen uit verschillende
plaatsen vrij met elkaar
combineerde.2 De Gruyter wees
op het gevaar van de herhaling van
dergelijke stads- o f havengezichten:
Ontegenzeggelijk is er in Maris1 oeuvre
veel dat niet aan een zekere oppervlakkigheid
ontkomt.3 Dit fraaie, tonale
Havengezicht is echter een geslaagd
voorbeeld van Maris’ meesterlijke
composities.
SK
1 O.a. door Veth (1899(2), p. 261, en Marius
1920, p. 127.
2 De Bock i902-’03, p. 98.
3 De Gruyter I9ó8-’69, deel 2, p. 22.