
16. Jacob Maris naar Wouter Verschuur (1812-1874), Stalinterieur.
Aquarel, 283 x 333 mm.
Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
17. Jacob Maris, Pastorale, Wolfhezese Beek.
Doek, 64 x 41,5 cm.
Gemeentemuseum, Den Haag.
academische tekenopleiding, die meestal uit avondklassen
bestond, combineerde met het leren van het vak bij een
schilder. In 1854 maakte Jacob tevens zijn debuut op de
tentoonstellingen van Levende Meesters. Zijn relatie met
Van Hove verslechterde en toen Matthijs in 1855 in het
bezit van een koninklijke subsidie ook naar Antwerpen
kwam, brak hij met Van Hove.40 Samen met Matthijs
betrok hij een kamer en raakte hij bevriend met de kunstenaar
Lourens Alma Tadema (1836-1912) die in hetzelfde
huis woonde.41 Om in hun onderhoud te voorzien maakten
de broers kleine schilderijtjes voor de Amerikaanse markt,
waarmee ze per stuk vijf tot tien gulden verdienden.42
Hoewel meestal wordt vermeld dat Jacob in 1857 terugkeerde
uit Antwerpen, moet dit al in het najaar van 1856
zijn gebeurd, gezien zijn inschrijving als werkend lid van
Pulchri Studio op 4 oktober 1856.43 In Den Haag deelde
hij achtereenvolgens een atelier met Jacob Hendrik Swijser
(1839-1899), Louis Sierig (1834-1919) en Matthijs die in
1859 ook uit Antwerpen terugkeerde.44 De broers kregen
rond 1860 een opdracht van Prinses Marianne, de jongste
dochter van Koning Willem I, voor het kopiëren van
Oranjeportretten.45 Met de 700 gulden die ze daarmee
ieder verdienden maakten ze een aantal reizen.
In 1859 en 1860 maakten ze kennis met Oosterbeek en
Wolfheze, waar tussen 1840 en 1870 veel schilders van
de latere Haagse School naar de natuur werkten.46 Een
centrale figuur in Oosterbeek was Johannes Warnardus
Bilders (1811-1890), maar ook bekenden als Sierig en
Frederik Hendrik Kaemmerer (1839-1902), met wie Jacob
in Parijs een tijdje zou samenwonen, kwamen in
Oosterbeek naar de natuur werken (zie afb. 32). De werken
van Jacob en Matthijs uit die tijd lijken soms zo sterk
op elkaar dat zij met elkaar verwisseld zouden kunnen
worden. De landschappen van Jacob uit 1859 en 1860
hebben nog een vrij hoge horizon en de nadruk ligt op
de ingehouden tonaliteit van de kleuren groen en bruin
(afb. 17). Aansluitend maakten Jacob en Matthijs waarschijnlijk
nog in 1860 een lange buitenlandse reis.47 Ze
bezochten Keulen, Mannheim, Heidelberg, Karlsruhe
(Duitsland), Basel, Lausanne, Neuchâtel (Zwisterland),
Dijon, Fontainebleau en Parijs (Frankrijk). Ze kwamen
er in contact met de Duitse Romantiek, die vooral op
Matthijs indruk maakte. Van hun bevindingen in
Fontainebleau en een kennismaking met het werk van de
School van Barbizon, het Franse centrum van het schilderen
naar de natuur, hebben ze minder aantekeningen in
hun schetsboeken gemaakt.48
Al waren de broers op studiereis, schijnbaar was er ook
tijd voor aangename afleiding. Jacob zou in Lausanne een
relatie hebben gehad met een jonge vrouw aan wie hij
schilderlessen gaf. Hij zou haar een huwelijksaanzoek hebben
gedaan, dat echter door haar ouders werd afgekeurd,
waarna er niets anders overbleef dan brieven schrijven.
Hoewel voor de romance tot op heden geen bewijs is
gevonden, bevonden zich in 1946 tenminste acht van de
aquarellen die hij haar cadeau zou hebben gedaan, in
particulier bezit in Lausanne.49
De verdiensten van de koninklijke opdracht raakten tijdens
de reis al gauw op. Zo bestaat er een aardige herinnering
van Matthijs aan het verblijf in Zwitserland: [...|
eens op een keer toen ik niet mijn broer Jaap aan het meer van
Geneva wachtende op de boot om overgezet te worden, kwam er
een halfdronken Swiss van de berg kuyerende op ons af en vroeg of
we geen pijpje tabak voor hem hadden; ik had niets bij mij en
mijn broer had net zijn laatste sigaar opgestoken en zeide als hij
wilde dan kon hij hem doorsnijden en hem de helft geven. Dat
vond hij toch zoo mooi, dat zijn hart kwam op zijn lippen. De
Zwitser nam de broers mee naar een kroeg, alwaar ze te
laat vertrokken om de boot nog te halen en genoodzaakt
18. Jacob Maris,
Landschap met mythologische figuren, 1861.
Aquarel, 325 x 502 mm.
Gemeentemuseum, Den Haag.
waren om in een hotel te overnachten dat er van binnen
heel wat chiquer uitzag dan van buiten. Ze waren dan
ook heel opgelucht dat ze ’s ochtends de rekening konden
betalen.50
Terug in Nederland deelden Jacob, Matthijs en Willem
samen een atelier boven het Café Belvedère op het
Buitenhof in Den Haag, later kregen ze een gezamenlijk
atelier in het ouderlijk huis in het ‘Slop van de drie
Boeren’, waar hun ouders in 1863 gingen wonen.'1 In
een van de voorkamers hadden de broers hun atelier, waar
ze ieder voor een van de drie ramen aan een ezel stonden
te werken.'2
In 1861 volgde Jacob opnieuw lessen aan de Haagsche
Teekenacademie, inmiddels onder leiding van Johan Philip
Koelman (1818-1893), een specialist in het schilderen van
Italiaanse voorstellingen.'3 Uit dit jaar stamt een zeer classicistische
aquarel (afb. 18), het enige werk van Maris dat
in de archieven van de academie bewaard is gebleven.
Daarnaast bezocht hij tekenavonden bij Pulchri Studio,
waar naar levend model werd getekend. Naast gewone
modellen poseerden met regelmaat Italiennes en hun man