
Nauwkeurig tekenen en modelleren
De beschouwing der vroege kunst van Maris kan bijzonder leerrijk
voor jonge artisten zijn, want zij leeren er uit, hoe ook deze
breedschilder, evenals Rembrandt, begonnen is met groote uitvoerigheid
en keurigheid te teekenen en te schilderen; en daardoor
verstonden zij later de kunst bij alle breedheid correct te blijven en
alle vegen op hun plaats te zetten.4 Juist om dit vakmanschap
stonden Maris’ leermeesters bekend; Huib van Hove
(1814-1864) werd om zijn zeldzame uitvoerigheid geprezen
(zie afb. 15).5 In ongeveer dezelfde termen werd het werk
van de in binnen- en buitenland veel bekendere schilder
Louis Meijer (1809-1866) gekenschetst (zie afb. 19).
Tijdens Maris’ Antwerpse leertijd aan de academie aldaar,
werkte directeur Nicaise de Keyser (1813-1887) in de stijl
van Italiaanse meesters uit de renaissance. Docent Henri
Leys (1815-1869) liet zich inspireren door de nauwkeurig
gedetailleerde werkwijze van de Vlaamse primitieven.7
Ernest Hébert (1817-1908) tenslotte maakte, net als de
Barbizon-schilders, schetsmatige studies naar de natuur
en experimenteerde ook met materialen en technieken.
Als directeur van de Académie in Rome paste hij met
zijn oeuvre in den geest der Florentijnen van de Renaissance
echter bij uitstek in de academische traditie (zie afb. 34).
Binnen deze traditie kreeg Maris zijn opleiding. Uit zijn
leertijd bij Johannes Anthonie Balthasar Stroebel (1821-
1905), waar hij in 1849 begon, zijn nauwkeurig gedetailleerde
tekeningen bekend van onder meer architectuur-
partijen. In Stroebels atelier oefende Maris in het detailleren
van vormen: het tekenen en modelleren van figuren
door aquarellen te maken naar stillevens en modellen.
Daarnaast kopieerde hij vaak oude meesters, vooral
Rembrandt in het Mauritshuis en het Trippenhuis in
Amsterdam.9
In de periode i 848-’54 - Jacob was in 1848 pas elf jaar
oud - en van i 859-’63 kreeg hij lessen aan de Haagse academie,
waar men vier avonden per week onderricht gaf
van oktober tot april.10 Maris maakte er goede vorderingen
blijkens de prijzen en eervolle vermeldingen die hij op
diverse onderdelen kreeg; een extra judicium bijzonder
verdienstelijk ontving hij van de jury in 1851 voor het
natekenen van een pleistervoet en hand."
Vergeleken met andere kunstenaars bracht Jacob de uitzonderlijk
lange tijd van elf studieperiodes door op deze
opleiding. Hij volgde het gebruikelijke lesprogramma,
maar nam er ruimschoots de tijd voor.12 Gedurende
twee cursusjaren tekende hij prenten en lithografieën van
beroemde meesters na. Daarna volgde hij de tweede klasse,
waarin naar afgietsels van antieke beelden en pleister-
fragmenten zoals handen en voeten werd getekend. Deze
oefeningen waren bedoeld om licht- en schaduweffecten
en een goed modelé onder de knie te krijgen. Dit ging
vooraf aan het tekenen en boetseren naar levend naaktmodel,
waarvoor hij in 1860 een eervolle vermelding kreeg.'3
Maris maakte steeds weer opnieuw detailstudies naar het naaktmodel
■ en dat zoo koel en strak als maar mogelijk was; alle
romantiek, alle naturalisme, alle speelsche spontaniteit waren
tabu. Dit kwam wel de ontwikkeling ten goede.1' Deze herinneringen
van Maris’ achterneef geven aan hoe gedegen
de klassiek georiënteerde directeur Jacobus Everhardus
Josephus van den Berg (1802-1861) het academie-onder-
wijs opvatte.
De derde en hoogste klas omvatte ook het onderdeel
compositie. Uit 1861 is een compositietekening van Maris
bekend — in éênen dag uit het hoofd geteekend — waarmee
hij naar de prijs op dat onderdeel dong (zie afb. 18).
Daarnaast bekwaamde hij zich in het ornamenttekenen en
in de ondersteunende vakken meet- en wiskunde en perspectief.
Met ingang van het cursusjaar i 8 6 i - ’ 6 2 tenslotte
nam hij deel aan de net geïntroduceerde cursus tekenen
naar gekleed model, bedoeld om de tanende belangstelling
voor modeltekenen te stimuleren. In 1863 beeldde Jacob
een jongeling in zeventiende-eeuwse dracht af en liet
zien dat hij de proporties van de figuur en de werking
van licht en schaduw goed onder de knie had (afb. 56).17
Maris zette de oefeningen naar gekleed model voort
op de tekenavonden die op woensdagen en zaterdagen bij
Pulchri Studio werden georganiseerd.'8 Van die avonden
zijn zowel van Jacob als Matthijs enkele ‘Scheveningse
vrouwtjes’ bekend.'9
Tussen de twee periodes aan de Haagse Academie,
van i 854-’5Ó, volgde Maris nog avondklassen Antieken
en Figuren aan de in die tijd internationaal vermaarde
Antwerpse academie.20 Maris kwam daar in een overgangstijd
tussen het directoraat van Gustave Wappers
(1803-1887) en dat van De Keyser, waarin het tekenen
binnen preciese contourlijnen en academische compositie-
schema's steeds meer nadruk kreeg.21 Overdag tekende
en schilderde Jacob samen met broer Matthijs, die hem
in 1855 gevolgd was, onder meer de fortificaties van
Antwerpen en bestudeerde hij de Vlaamse primitieven.22
Helder koloriet en fijne penseelvoering
Twee meisjes in een korenveld [..,]. Een uitstekend stukje
schilderwerk; het koren prachtig, met gouden halmen en aren,
los wuivend, de meisjes fleurig in haar Savooysche, of Italiaanse
of Tyroler kleederdracht, schitterend van heldere notenkleur,
een reine, zuidelijke lucht, een mooi wegblauwend verschiet,
alles zeer gedetailleerd en toch aan elkaar. [...] Het palet is voor-
56. Jacob Maris, Staande jongeman in
zeventiende-eeuwse kleding.
Penseel in waterverf, 357 x 230 mm.
Gemeentemuseum, Den Haag.
naarn.23 Blijkens deze lovende beschrijving beheerste
Maris de academische werkwijze in de jaren ’60 volgens
de geldende esthetische normen. Het voorname palet
dat hij samengesteld had, omvatte een breed spectrum
aan kleuren, zoals hij bijvoorbeeld ook op het schilderij
Italiaans meisje liet zien (afb. 57). Het gezaghebbende
Franse schildershandboek van M.L.P. Bouvier uit 1827,
dat ook in Nederland werd gebruikt, beeldt een traditioneel,
volledig palet af: tien ongemengde kleuren en drie
rijtjes van elk 22 halftonen voor de ébauche — het laatste
geschilderde stadium voorafgaand aan het definitieve schilderij.
Vervolgens drie rijen van elk vijftien halftonen plus
ongemengd wit voor het voltooien van het schilderij.24 De
kleuren werden per onderdeel o f partij van het schilderij
volgens receptuur uit handboeken gewreven en klaargemaakt,
iets wat Maris vooral van Louis Meijer had geleerd.
Maris moest de pigmenten met hun uiteenlopende eigenschappen
op verschillende manieren wrijven, waarna hij ze
op het palet zette.25 Een tijdgenoot van Maris, David van
der Keilen (1827-1895), beschreef hoe hij als jonge schilder
de vleestinten in vier o f vijf rijen op het palet zette.
De eerste rij bestond uit wit, met bijvoeging van gele oker, eerst
zeer weinig en verder al meer en meer; bij de tweede rij werd een
weinig vermiljoen toegevoegd; een deel van het eerste gelid kreeg
een toevoeging van wijngaardzwart en vormde het derde gelid,
terwijl diezelfde toevoeging aan een deel van het tweede de vierde
rij innam. Zoo ging men voort en wachtte zoo gewapend het
model af Voor elke tint gebruikte men overigens een
afzonderlijk penseel.26 Schilderen gebeurde per partij o f
onderdeel daarvan, omdat de verf niet lang bewaard kon
worden. Maris vertelde dat het in dien tijd bij onze schilders
een uitgemaakte zaak [was], dat de lucht, in één jet op het doek
geworpen moest worden [...], want in elk geval moest voorkomen
worden, dat de v e f onder de behandeling droog werd.27
Voorafgaand aan het schilderen werd het doek eerst
geprepareerd met een gronderingslaag voor de gewenste
hechting van de verf. Maris heeft voor zover bekend voor
de grondering van zijn schilderijen twee werkwijzen
gevolgd. Enerzijds gebruikte hij dunne verf, waardoor het
enigszins ruwe oppervlak van het linnen behouden bleef,
waarop de verf goed hechtte.28 De kunst was in de grondering
de juiste hoeveelheid olie te mengen; hoe meer olie,
hoe minder absorptie van het bindmiddel in de verf en
dus minder hechting. Oliegegrondeerd doek is flexibel en
daardoor makkelijk op te rollen en te transporteren, wat
voor het buiten werken handig was. Anderzijds zou Maris
lange tijd een dikke, gladde plamuurlaag als wit vloerzeil op
doeken hebben aangebracht.29 Door de plamuur werd de
textuur van het linnen minder zichtbaar, maar ontstond
een licht risico op minder goede hechting. Maris kocht
daarnaast ook industrieel geprepareerd doek met een vrij
glad oppervlak.39
Op de gronderingslaag bracht hij op basis van schetsen
en studies de contouren van de voorstelling aan. Volgens
Marius had Maris in het begin van de jaren ’60 bij de zeeschilder
Meijer geleerd schematisch te werken: dat eerst een
uitvoerige teekening gemaakt werd; dan werden alle bizonderhe-
den der takelage [tuigage] met v e f omgetrokken.31 Het overbrengen
van schets op doek gebeurde met kwadratuurlij-
nen; het tafereel werd verdeeld in vierkanten, waarna het