
vaardigheid in het tekenen en modelleren. Het zoeken
moet bij Maris dan ook niet worden gezien als teken van
onkunde o f onzekerheid. Eerder als inherent kenmerk van
een nieuwe stijl, een niet-academische, spontane manier
van werken, gecombineerd met zijn drang tot perfectionisme.
Want dat moet de reden geweest zijn dat hij zo’n
lange leertijd verkoos en zolang bleef werken aan De
baker, die naar zijn mening nooit goed genoeg was.
Maris heeft zich van begin af aan ook aan oude meesters
gespiegeld, vooral aan Rembrandt. Hij beoogde zijn
schilderijen te laten rijpen, een patina te doen ontwikkelen
waarmee hij kunstwerken voor latere generaties achterliet,
zoals deze meesters dat vóór hem hadden gedaan. De
tonale eenheid, die Maris en de zijnen hadden nagestreefd,
bereikten zij echter op een geheel andere wijze dan de
zeventiende-eeuwse meesters. Dit verschil is niet alleen
te herleiden tot andere opvattingen over het in verflagen
opbouwen van een schilderij en het werken in kleumiassa’s
in plaats van met nauwkeurige contourlijnen, maar zeker
ook tot de technische mogelijkheden. Vooral de tube met
in eigenschappen op elkaar afgestemde kleuren maakte deze
voor zeventiende-eeuwse begrippen zeer oneconomische
en materiaal verspillende manier van werken mogelijk.
Tubeverven met hun bindmiddelen en andere toevoegingen,
die de moderne schilders ten dienste stonden, zouden
echter voor Maris’ werk soms ook desastreuze gevolgen
hebben.
De nieuwe technieken en materialen betekenden voor
Maris ook een vrijheid waarvan hij genoot, getuige
beschrijvingen van de schilder aan het werk. Een lustig
schouwspel moet het geweest zijn, Maris woelend in de
paté en de kleuren. Juist door de combinatie van een rijke
academische vorming en een moderne schildertrant geeft
Maris’ carrière een fascinerend beeld van de wijze waarop
ideeën en techniek, geest en handen van de kunstenaar
elkaar steeds weer vonden.
> cat.nr. 55 (detail)
61. Jacob Maris achter zijn ezel.
Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag.