
< 33. Jacob Maris, Landschap met rotsen,
Fontainebleau, 1864.
Doek, 30 x 41 cm.
Instituut Collectie Nederland,
Rijswijk/Amsterdam.
> 34. Ernest Hébert (1817-1908), Jeune lavandière
songeuse, 1869.
Doek, 120 x 89 cm.
Musée Hébert, Parijs.
Barend Cornelis Koekkoek (1803-1862) en Andreas
Schelfhout (1787-1870) ook een interieurstuk van de nog
jonge Maris.8 Van Kaemmerer is bekend dat hij op kosten
van Goupil en de industrieel en verzamelaar E.L. Jacobson
naar de Franse hoofdstad ging voor een periode van vier
jaar. Maris ging zijn geluk beproeven op eigen kosten.9
Een tijdlang bij Hébert10
De artistiek gezien nog altijd zoekende Maris hoopte in
Parijs een bestaan te kunnen opbouwen als kunstenaar,
maar achtte zich nog niet uitgeleerd. Een (avond-)
opleiding volgen aan de Ecole des Beaux-Arts was voor
hem echter uitgesloten, vanwege de inmiddels gepasseerde
leeftijdsgrens van 25 jaar. Bovendien was er voor buitenlandse
gegadigden slechts beperkt plaats aan deze befaamde
academie." Waarschijnlijk was het op aanbeveling van
Van Gogh dat Maris terecht kon op het atelier van een
gevestigde meester.12 Terwijl Kaemmerer werd geplaatst
bij de aan Goupil gelieerde oriëntalist Jean-Léon Géröme
(1824-1904), kon Maris terecht op het atelier des élèves van
de destijds gevierde, maar thans vrijwel vergeten portrettist
en figuurschilder Ernest Hébert (1817-1908).13
Hébert werd onder meer opgeleid door Paul Delaroche
(1797-1856) en werkte na het winnen van de Prix de
Rome in 1839 enkele jaren als pensionnaire in Italië onder
het directoraat van Jean-Auguste-Dominique Ingres (1780-
1867) en later Jean-Victor Schnetz (1787-1870). In 1850
maakte hij furore op de Parijse Salon met La Mal’aria, een
groot melancholisch genrestuk van een gezin dat per platte
schuit probeert te ontkomen aan het malariaseizoen.14
Hébert keerde nogmaals voor enkele jaren terug naar zijn
geliefde Italië, waar hij zich liet inspireren door het leven
van de hardwerkende bergbewoners en hun nobele gratie
(afb. 34). Gedurende de periodes dat Hébert in de jaren
1848-’77 in Parijs verbleef, woonde en werkte hij temidden
van collega’s als Jules Dupré (1811-1889) en Thomas
Couture (1815-1879) in rue de Navarin 11. waar vermoedelijk
ook Jacob Maris zijn lessen ontving.'5 Op het atelier
van Hébert werd door de beginnende kunstenaars vooral
naar levend model gewerkt, maar er werd, zo schreef
Maris’ vriend Adolphe Artz (1837-1890), nog meer gekheid
gemaakt, naar ik gehoord heb van Maris die een tijdlang bij
Hébert geweest is, maar verklaart er niets te hebben kunnen
uitvoeren, de meester komt er zeer zelden en de jongens hebben
geen ernst genoeg en kunnen te weinig om iets aan hun omgang
te hebben.'6 Ondanks deze sceptische noot en het feit
dat de impact van Maris’ leertijd bij Hébert in de kunstgeschiedenis
altijd is afgedaan in drie regels en zelfs werd
gezien als een bijzonder ongunstige invloed, moet Maris
er het een en ander hebben opgestoken.17 Niet alleen nam
hij — aangespoord door Goupil — de door Hébert geliefde
Italiennes over als onderwerp van zijn kunst, ook ging
Maris er in navolging van Hébert steeds meer toe over
zijn modellen tegen een landschappelijke achtergrond te
plaatsen.'8 De Franse kunstenaar werkte al sinds 1850 het
liefste in de tuin van zijn atelier, omwille van de lichtval:
Het is de zoektocht naar die onschatbare kwaliteit, die mij ertoe
gebracht heeft buiten te gaan schilderen, wat ik oh zo graag doe
ondanks de regen, de wind, de kou, etc. Buiten het atelier
worden waarden inderdaad zuiverder [...|.19 O f Maris de
gewoonte om buiten te schilderen van Hébert heeft overgenomen
is zeer de vraag, feit is echter dat de kunstenaar,
die voorheen overwegend binnenhuisscènes schilderde
(cat.nr. 3), vanaf 1866 steeds meer figuurstukken als
Kippetjes voeren (cat.nr. 4), diverse Italiaanse meisjes
(cat.nrs. 5,7 en 10) en Breistertje op balkon, Montmartre
(afb. 30) buiten situeerde.
Volgens een van Maris’ biografen, Philippe Zilcken (1857-
1930), meende Hébert dat hij hem niets meer kon leren, zozeer
beheerste Maris zijn vak al. Hij raadde hem wel aan zijn figuren
langer te maken, zodat ze eleganter zouden zijn en ranker.10
Het kleurgebruik wist de Fransman wel te waarderen,
maar de figuren vond hij te zwaar; zelf schilderde hij ze
rank en slank met weelderige boezempartijen die het