
51 Aan de vaart, ca. 1885-'90
Doek, 44,8 x 47,5 cm.
Linksonder J. Maris
Rijksmuseum Twenthe, Enschede
Inv.nr. 0422
HERKOMST
Collectie mevr. J.H. Cramer Nolthenius, 1927;
Kunsthandel E.J. van Wisselingh & Co.,
Amsterdam, 1928; Collectie J.B. Schotten,
Enschede; Legaat, 1947.
LITERATUUR
Enschede 1964, cat.nr. 35; Ter Kuile 1972,
cat.nr. 30.
Maris schilderde verschillende versies
van Aan de vaart. De basis is telkens
een vaart in het midden, die zich
naar de achtergrond slingert, links
een boerderij met een puntdak en
een bootje en knotwilgen rechts.
Varianten met in de verte molens
en andere bebouwing dragen de titel
Landschap in de omgeving van Den
Haag.' Op dit schilderij ontbreekt
deze topografische aanduiding echter.
In 1899 moet journalist A.C. Loffelt
op de Eere-tentoonstelling een zeer
vergelijkbare, wat kleinere versie
hebben gezien, getiteld Langs de vaart,
1881. Hij beschreef dat doekje namelijk
als zijnde vol poëzieffl--l bij '
paarsachtig, rossig avondzonlicht, als de
vurige bol ter kimme geneigd is of reeds
verdwenen. Het behoorde tot een
groep bescheiden werken: En dat zijn
nu nog maar kleine, zich weinig op den
voorgrond dringende schilderijtjes.2 De
drie personen die op het schilderij
in Arti te zien waren, figureren ook
op het doek in Enschede: een lopend
vrouwtje links, een vrouw, geknield
bij het water, die met de was bezig
is en een man in een bootje aan de
rechteroever. Het avondlicht en de
ietwat dreigende wolken in de voorgrond
zijn zeer geraffineerd uitgevoerd.
MM
x Bijvoorbeeld Landschap in de omgeving
van Den Haag, 1891. Doek, 45 x 47,5 cm.
Rijksmuseum, Amsterdam, inv.nr. SK-A-2468.
2 LofFelt 1899 (2) over de Eere-tentoonstelling
Jacob Maris. Arti et Amicitiae, Amsterdam 1899,
cat.nr. 44.
52 De vioolspeler, 1887
Doek, 86 x 49 cm.
Rechtsonder J. Maris
Groninger Museum, Groningen
Inv.nr. 1969.0027
HERKOMST
Kunsthandel Boussod, Valadon et Cie., Den Haag,
1887, (Lijst Tersteeg nr. 18819); Collectie
J.H.R. Neervoort van de Poll, Amsterdam; Veiling
Amsterdam (Frederik Muller) 29 november 1921,
lotnr. 16; Collectie H.E. Ten Cate, Oldenzaal;
Collectie R.J. Veendorp, Wassenaar; Stichting
J.B. Scholtenfonds; Bruikleen aan het Groninger
Museum, 1969.
LITERATUUR
Marius 1891, pp. 7 en 9; Zilcken 1900 (2), p. 151;
De Bock 1902-'03, p. 181; Hannema 1955, cat.nr. 95;
De Gruyter 1968-'69, deel 2, p. 28, noot 17; Loos
2002, pp. 140-41.
Hoewel Jacob Maris’ zoon Willem
Matthijs (1872-1929) veel talent had
voor muziek en volgens zijn vrouw
Hélène Garnier eigenlijk violist had
willen worden, trad hij toch in de
voetsporen van zijn vader. Jacob gaf
hem zijn eerste instructies in het
leren tekenen, bij voorkeur naar
levend model. Later volgde Willem
Matthijs lessen aan de kunstacademie
van Den Haag en aan de Rijksacademie
in Amsterdam. Zijn specialiteit
werd het portret; al op zesentwintigjarige
leeftijd kreeg hij de eervolle
opdracht de jonge koningin
Wilhelmina te portretteren. Daarnaast
maakte Willem Matthijs ook landschappen,
geïnspireerd op reizen die
hij maakte naar Spanje, Noord-Afrika
en Egypte, en meisjes in klederdracht
uit Volendam, Marken o f Zeeland.
Hij was bevriend met de schrijver
Louis Couperus (1863-1923) en
onderhield goede contacten met zijn
familie; zo bezocht hij Matthijs Maris
diverse malen in Londen en legde
hij zijn vader en ooms in een aantal
portretten vast (zie afb. 3 en 21).1
De vioolspeler toont ons geen kunstschilder
in spe, maar een ijverig oefenende
jongen in roodbruin fluwelen
pakje, de viool zachtjes tegen de kin
gelegd en de blik op de oplichtende
bladmuziek gericht. Jacob schilderde
zijn zoon regelmatig, soms als oefenend
kunstenaar, bijvoorbeeld in
Prentjes kleuren (1878), maar meestal
als vioolspeler.2
SK
1 D e Raad & Van Zadelhoff 1991, pp. 69-78.
2 Zie bijv. de aquarel in het Rijksprentenkabinet,
Amsterdam, inv.nr. SK-A-2476 (Loos
2002, nr. 77).