v&nkelijk meende ik, -dat'' riü eehs*<-deziil^dan,'/weder dg andefeWsoort- zich, had
daten hooren. Toen ik echter eehs 'gelijktijdig* <beide< soorten- lgyeödy gevangen had
èh' dtfs dn‘ de-it^ejef^enheidi-was, om Szel'iedeKtafzbnderJiite te^hooreh .-.maakte de
ondervinding' een ’mötHdan;‘allen-"twijfel i^SV-'Vw/a liet namelijk' jzoodra hij zich*
over iets verwonderde, o f^dËwelffti hekzien van den Uil, .bijna hetzelfde geluid)
hooreff,‘rif&|dat van'’5!^,^m^ra>(idtó*syllaben ,ifuu-ipt, fuü-ieïl’)}£n dit werd, dan,
onmiddellijkidopr^SNtóé^M® ,Mio id-een-ander krooitjV«zat /,‘nagè;bootstv Dij ,indr,uk,
daardoör«Kij 'mijtte vfèeg gebraal, £Wpt\- inderdaad--zoodanig;. dat ik m ’beej;sl ge^
loofde, mij in"üe*Identiteit der fSpQrten- vergist'te' ^hebben ;:ï^oqdat,-dan pok onwil-:
lekeufig 'de ..yraligsTiij mij * opr’e e ^ ^ o f niet -.omv voorwerpen*. v n de. eene spqrt,,
bij^veVsehillvan‘TJeeftij’{l^'‘dermate op die- tan rle*.m(|ei e^óoi 1 $<),wlen, gelijkt^, dat
^ e rl'zelfs;-&e|feveirséhil-in Bteufcmf'grQOtteius^bhonfdjeidtm men w.u cpKtmmerken.;
4d^#cfe&l vbortredénerende'/'waSfïde ik inderdaad, m kleden <m twiu/po^lrn?jStj^ee
•voorwerpen van‘édh^feir>'dezelMé soort voor* mij; te?hebbe;pipHel ddeokjmi j ,'aicMC^
dbof riSauwketirigd waafneming-fdaJ/>;hat dw e l PI» 'ge h jk- dOMwee moi tm^waïón, en
nu ddéd'ikyal? hëtrnnogelijke^ om“ 'ze/<-beideiÉ>.in.?t-teven te homlen.^w^.UdsUwpiajc
gelukte4 mij' dit dledhts menige dagen, maarzoete kon ik mij' in dat. lijdsymsUgp
ten volte" oveSu%en7 flatd de eene sdMtM m Sm B ^w fiM ^&dof»‘. 6t, aanneemt,,
öf'van natdreTiezit, en ik hoöd.The|- dan ooteyoor zeer waars/Ininlijk
-sobrten (even’"alsS' de* Meezen) willekeurig^oyereenl«om--tE>-o geluiden kuiinen’.\boijt-
brèngén. Uvênzeef houd ik-mij o v e r tu ig d d a t-het geluidei;)/,
tsjaf’-insgelijks' dóór bdfdè Poorten'wordt woortgebragt. Ditv laagte, kwam mij .o,qk
dS&rom nog waarschijnlijk voor-, omdat ik iu d ic^ ilifc j^ -n v o g i-llie hadm^Viltidepv
(lat juist1 bovén mij in ; een'boöin was komen ^zitten ete onmjddellijk het ^geroep
Mflz: 'had aangebevén;/ ik schoot het^zondei-yiet'uil? b,et ;öbg ti h< ld» ;i
'Vërlöreif, ten bevond dat het;>T$.; trochilus Wasr Dit voofVal' mi ^leidde mij tot de
meefting,"'ddt‘'hbt Vogplfjé.-, hetwelk dóor-den- heer-SchlegeUonder, den naam''^jjfr
-tjaf besohre^ën is, tot -dezelfde rsoörfc behoorde, 'als 'het-VoorWêrp, 'dat;-ik*.dagr
■gesfehotén had. Tot mijne' groote verwondering bevond 1 ik Rechter, dat, in alle
boekwerken?'Wélke'ikr raadpleegde', niet- Si -tróchitus^m&&vt^S. m^Wermeldi stond,
■ate bfedöëld geluid voortbrèngende. ’
Tot ndg tóe ben ik dan odk -niet tot voldoende zekerheid gekonien aangaande
'dé vraagt df gr 'in het gewoon geroep der twéé soorten -van nature eene, bijzondere
overeenstemming"beltèat^ dan- wel, of’de-eërie. sport slechts <£e andere nabootst.
Wel' heb,"ik ’.vogeltjes van beide soorten dikwijls gevangen, en somtijds
langen tij dievend kunnen ^houden; doch nog nooit behield ik ze lang genoeg, om
tot eene voldoende; verklaring te kunnen geraken.4*
Ik v in g ,|^ h het waórjaar‘ met stribi ^ p en in het najaar met de lijmstokken.
Tot in het laatst van September, ja^zj^Jfs^/ob ik mij-wél herinner, nog in ’t begin
vim vOilQ’ber," aving ik^vi». mfa ; dóiit^féede’ soort daarentegen, S. trochüus,
heb ikferfópit. later, dan* in^de|||}i sterweek,V\mi September, ontmoet. Ik hield ze in
het leven met meel wormen ,r'Kgt hakt - ei on. raauw \leescK", en bemerkte dat zij
gaarne vliêgen-'Uten en 'dieij^N^lkd -iiïieliiu^nc^kpóijfin kwamen, behendig wisten op
-fe happen, d a h r o n s t u l ^ c s * rallïw -\leesch in de kooi, en hing ze
buiten het vensW,\weldrd Èw au» n een dfritaj vliegen op het vleesch azeu, en
werden dan pUmirldeTlijk door d e n ^ g e l, bemagticd ,;ei kwamen er zelfs zoo veel,
dat:‘d ,^ ^ Q ’lt|3s'.-haa^t --hiats;,!^ nuttigen. Zij waren zeer mak en
buitengewoon vre^k, de mie oston, -die ik \m g , waren gedurende de eerste, dagen
Tyisth en gezond en hefwhten mij toe, dat zij spoedig aan.de gevangenschap
^zdu’dch’ gewend raken, Uieiin efhtei zag ik mij st^ejêds teleurgesteld; want ge-
wodnlijk^hieldén zij b e sm et langei <hn twee, of jdrie dagen uit. Eerst aten en
“dronken zij, als^Ifièen^iun-niets te deren, do'ch d an .in een s staken zij den kop
in »a^veêrèn, werden ^tijf en*-hadden binnen eemge uren opgehouden te leven,’