«ROS«??
DE K KUISB EK .
LOXIA CURVIROSTRA.
jjjffehrni'hekkpjjikihpKben^'v\dtalmn^^)rmen ia ^tlïlF^neéiifbetrëfti^Wog al over-,
eSttem’-'t jnitbi d( ^Akdri^ïddUi^Pl*ftigf,toaip'iflgev van hun gekhuistep snavel,
wielks- Ipnhteh isnii, oêhsjHiSIfsi dari -\vüCffi^^nj^^ '^ c1 kander liggen, onderscheidt
fen aMeemftji zich* zèfvStaarid*'beklacht1 ondép jdt^nk&chtigc1 vo'gels.' '
Hunne uvïemgèls .aijn' lalifn lijk? ^o its.^ ^ ^ ^ jo te O'fttf^^ppërilienyzeeR verleiigdv
^i^kjeinfei’vlIufgelpennen^cn^yhijzondöi-^llörttêTi'Bre^'df'Zij hebben dit met de Sijsjes»
•ook* m ^ ^ i£ a rm e n f>tT(AKa«tAw),jli,im,t n •< n zijn ‘dah^ókïjiwelyb'eê^ïlouwd, slechts
eenc’ modificatiemri’d e z rn ïinm e i^ , niet alleen de^wlpugels, maar.dpkKde staart,
dc,l’ïgVotendcn ,'de ;met''kleihe'^e,ftïfr|e>'lmdeklé new*g^|ntóijfn in vorm ^.hoeda-
■mïgiïeuV. aan fme^der 'Bannen 'gelijfe^iZij. MCkrdén dir, I'Rrfd^-Amcrika'ó Noords en
-Midden-Enropa, en fin -Azië aangetiotfen. fHpë'wel’ 'zij'mveiPalr tot de trekvogels be-
hoor,ëht jljÖu'iefl,fzij,■ zh h „cfèri'wckidiIq^Ljls^geruimentijd in dezelfde' streken op,
«zefnder ver^zmi^waarts te vdrhfüizén.>/t,
; 'Het■‘flMËder bekendp morLen'^-^wV g m iu g en^ézêh onderscheiden zich
in .kleurden gi ooïfe£de<hts;\\einig fan! elkander^ In Europa vinden wij de Groote
soort jicoolk Dennen-Papegaai „genaamd; vllllilll de hiec ^èbeèlde'' soort' en den
^Kleinen Dunbek ,df iWitvleiigpllgea Kruisbek.' De pronte s |||> k om t overigens in
alle opzigteh;!on.fet ^ÜifdlxèWÓnC* ^i£j fcuKyirdMfd^ bWéèai, en wordt deer sommige
•gejeefdeh.' slephts* als den grof ter raPbesphoüwd.. Zij staan, dan' ook werkelijk tot
elkander** inIcfefcelfdè.verhouding, als d e |^ om e rTOt den Kleinen Goudvink, van
' welke we jeeds’"vroeger*?imélding maakten !
Alle Kruisbekkens of*, ikzoo jals andereh Ige" noemen, Kruisvinken, zijn ware
'•zweefvegels."' Zij^-ieven en, verhuizen isteeds graellig. 'Op plaatsen, met dennenbos-
"lehen begroeid ,^zcto 5tó,^(kp het-gehe'elemoqrdelijk halfronit,* vindt men hen ook