spreiden der vleugels te voorschijn'komen. Zij is'ook klein i n d ;.| wik 'i. vlakken,
welke zij op. kop, rug, borst en zijden heeft, bestaanSfièer ml .dgfbiokW
streepjes, niet. uit geregeld loopende lijnen; zoo'al^bij <hn Gfrlgor^ Naai e\én-
redigheid is, bij haar^pok^de vleugel korter, - de^b k» >n mir -/ >,ikl < r en^il^
L voetwortel minder krachtig, dan bij.de^Ovmge/hier' te^land< aooj kornc nfy Gorzen.
.. De jongen zijn iets scherper gevlekt*dan het oude wijfje, en~.verbp.onen m den ppi c-'tfn
rui reeds^duidelijk het~ vep§chit^d®Sisèksen-'; “de jonge mJnnetje^Azijn 'ecÈt^i /eer
flets gekleurd.. -
De Girlgors leeff even als de ^ i g ó r s , in laagx ho|§| hij komt *|ch{èr 'minder
op den grond en ‘nestelf'ook 'gefbpnlijk in de |p |e r j|tta k jc e h ^ van Maters
of in digt begroeide. struiken -nabij den grond. Het^n'^J^isliVrij^ groot ren slordig,
soms hoog' en hqöfdzakelijk uit gras, doqh'ook d ikw S v la k , n,i,rooteml.. k„uit
wortels en haar verwaardigd’; -d& -m e ^ rê l|fs|n -zijn te herkenne^aai|||v.gi(,olc
hoeveelheid lang paardenhaar, dat a lsM r in g woidt pftnmtk;pf~hbon WA r&et
"binnenwerk ook zachte .wortels ,(geen;;veêrep^ri' mo^jmhezigd A\ou1l*êD<‘ \ >a-4’
eijeren zijn kleiner dan die van den ^G’e^gorV; .zij komen daarmede wat hunne
teekening betref^ -zeer wel .Q|erëen, döch zijn donkerder \an giondkh ur*énmrók
met meer haaltjes en vlekjes ,-bêzèt.
- Deze^vogels - broeijen tweemaal, namelijk in ft begin van Mek'enptegen Jiefc,
^inde van Junij. Hier te lande^broeijen zij md&pro^ncjdn Npprd.-Braha^dv|ïöti?echt,
Gelderland, en in Drenthe, nabijr-de Dujtsche 'grefeen; dn ||k u d p r q \ ineién daarentegen
zijm zij, voor zooverre bekend is; niC:ftestelën.de 'waargenomen/
Hun voedsel bestaat uit-zachte zaden en rupsen;'doch ookTr^ëèl(Èadep: van
bloesems worden behendig“ dqor. hen, afgeknabbeld.
De zang van het mannetje is zacht’ en bestaat uit onregelmatig^ opvolgende
toonen, naar die vamden Geeï- ’of. den Graguwen “Gor^ gelijkend!,» doch meer
stotterend en niet zoo helder; hun“gewoon geroep-ds eendacht uzieg, fèieg‘."
In gevangenschap blijven , zij lang- s c h u r e n hebben ï a nW k als kooivogels
weinig aanbevelenswaardigs. Wd_worden, zij, door gestadig'in de nabijheid '-Van“
andere vogels en den mensch te verkeeren, langzamerhand tam, doch" zij verliezen
nooit den hun- aangeboren angst yoor al wat hun vreemd toeschijnt. In -efene/kleine
kooi worden zij vet en vadsig, en bewegen zjch weinig; geven^jj- zich 'eenmaal
aan eetzucht-/q||jÈ;. dan worden zij < op ft laatst een levende klomp vet; hunne
veêren vallen dan uit, en .zij worden en blijven kaal ep.-afzigtelijk. Hierin komen
-
zij •’niet’ don SQniolaan volkomen ovèieen, en, behoordejn .zij tot eene meer alge-
^fe^ii(V®ög.(ftsp^^jzij gouden als wildbraad zeker tot de fijnste lekkernijen gerekend
. worden.
lïcj;Ten' einde hendyocfr al^te- sterke corpulentie te behoeden, plaatse men ze in
eene-Mij groote kooi, en wit- en raqpzaad en wat geweekt brood, met
watiiïReps, jonge koolschëuïqri', o f,salade gemengd.