Verwante vogels zijn dé geslachten Aëdon, die^éen krachtiger ligchaam en
längeren staart hebben, en Drymcecfo, met een längeren voetwortel, zeer langen
bek èn langen Staart. De' eersten zijn krachtiger, - de laatsten zwakker dan de
Rietzangers. Dé Spotvogel (Sylvia hipofaïs) vormt den övergang van de-eigenlijke
Zangers tot de Riétzangefsl' Mén kan onze «oropeèche soorten, in twéé bnderaf-
deelingen splitsen, namelijk in die met een korten en in die met' een langen
staart. Tot de liiatsten behoort C. cettiif die dén övergang tot de Drymoeca uitmaakt.
Van de in Nederland voorkomende soörten leven twee op het la n d e n d e
Öyërigen in hel riet.' Wij hebben hier-dé volgende soorten: 'C. tocmtella-oi Sprink-
haan-Karekiet; C. palustris of Boschrietzanget (juister ware de naamÖeverzanger,
want bosch en riet past toch kwalijk hij elkander). Deze twee leven op'herland;
de - eerste in de heide, de tweede langs de met-laaghout begroeide oeveijs, ,De in
het riet levende zijn: C. armdinaeea of Kleine Karekiet;: C. phragmitis^ &f Riet-
zanger;' C liiiïtinoïdes of NachtegaaliMëtzangi® d u iste r: Donkere Riêitzanger, aaur
gezien hij weinig op den Naehtegaal gelijkt en ook geene machtefijke levenswijze
leidt). De hiér afgëbeelde wordt ook Ccdamodyta turddna, Sylvia turdina en Tvp-
dina mropcea genoemd, en^voftgens andere ordithölogen, - heet bet?geheele geslacht
' Calamoherpe.
De naam Rietlij ster is minder juist te achten; want, ofschoon deze vogel,
gelijk wij 'hierboven reeds zeiden, in grootte met den Lijster, overeenkomt, wijkt
hij, wat zijne vormen betreft, aanmerkelijk van dezen af.-
Hij bezoekt ons van het einde van April of het begin van Mei, tot half Augustus;
soms zelfs tot dn het begin van September. Eerst komen de mannetjes, en na
den broeitijd verhuist iedere familie afzonderlijk. Zij overwinteren in -Noord-Afrika,
en sommigen meenen hem* in December en Januarij, ook op Gibraltar tehebbengeziep.
Beide seksen, -ouden jen. jongen dragen hetzelfde „eentoöniggekleurde. y,eder-
kleéd; alleen door zijn zang kan men het oude mannetje van zijne familie, onderscheiden.
■De1 öroote Karekiet bouwt op allerkunstigste wijze zijn nest in het riet; hij
weet het namelijk aan drie of meer rietstengels zoodanig vast te hechten, idat het
niet kan afeakken, en zelfs met, het; groeijende riet opstijgt. Eerst in het laatst
van Mei of begin van Junij-is.het nest gereed om de eijeren té .ontvangen, ofschoon
de-beide bilden reeds veel vroeger aan den arbeid zijn. Zij werken langzaam
maar netjes; zij behoeven zich trouwens ook niet te haasten; want vooreerst
moet het riet eefst eene behoorlijke kracht en hoogte hebben, om een volkomen
nest te kunnen dragen, en ten andere mogen de bouwstoffen slechts bij geringe
hoeveelheden te gelijk gebezigd worden, wil het nést degelijk en sterk bevestigd
zijn. Met bedoelde bouwstoffen, zijnde Verschillende plantaardige voortbrengselen,
gaan zij volgenderwijze te %erk. Eepst „brengt eeh van heiden wat lange drooge
draden Van het zoogenaamde „lange wier” nam en draait dit met bek en pooten
paan e en . rietstengel vast. Dab fièemthij |iS| andlVe eind in den bek en fladdert
eruneê naar een tweeden rietstengel, en wdrvo’lgèfts naar een derden, zoodat het
lange pluis ef fondom gewonden is. Door hprhaèldë rondwinding worden dan de
^ïetstengëls meerv aa'ngesloteb, "en nu werkt n do beide \6gels van hoven naar
beneden,iën Omgekeerd van beneden naanböved zij winden en draaijen namelijk
„buiten om de '"Stengels, ;_e.nfW,§fteéa' naar beneden-gaanRe binnen de daardoor begrensde
ruimte. »Zeo.dpëndè wordt «de .aanstaande svó'flhig vaïi boven breed en van
#nder L spits; bij" sommige pgEen.'Vwdt het ,ooK,*iWe,l4 nagenoeg rond, bij andere
«zeer spits of zakvormig, al naar de ligging Of wijdte der rietstengels of de
Eigenaardigheid .der' jmateiuafen. Nfet altijd igjjöïbr kunnen zij het bepoodigde lange
wier opdoen; want dit is niet in al onze. wateren te vinden. Kunnen zij het magtig
«Worden, dan nemen cpËKarekieten betallefst d a t wier, dat langs den oever ligt
en‘dbjorfjde .zon r^eds gehëel is.uitgedroogd. Men noemt dit drooge wierrook „mos”
of „slootmos’\? b e t xsv^rdt bok -dikwijle * tot vulling bij b e t -opzetten van vogels gebruikt.
Voor het binnenwerk van bun nest düëztgn de Karekieten fijn gras, oud
rietpluisi 'soins koehaar of-.wöl, soms ook denblofesem der wilgen. Meestal echter
^s het fnest inwendig nog al stug. Het, afgewerkte nest heeft, tot aride’rhahen palm
bneedte, als hét rond, en tot twee en, een hedvm pakh ilengte» .als het langwerpigis
Het ligt i steeds zoodanig verborgen, dat men zich diep tüssehen het .riet
moet begeven, om het te pinden. -
^jrDe buitenlieden in de omstreken van, Rotterdam maken, met het oog .op den
nestbouw dezer vogels,, van oudsher, allerlei op zijn zang gemoduleerde versjes, en, daar
het een hunner lievelingsvogels is, wordt hun eenvoudig dichtproduGfoook dikwijls toegepast.
Zoo b. v. herinner ik mij,.dat ik, nog kind zijnde, eeüs een nest ontving van een
ouden jager, een volleerden nestenzoeker, dies toen, reeds op bijna SOjarigen leeftijd,
zich te water begaf, .om de Karrekiekies i||zpo als hij ze -noemde) op te sporen.
Ik bedoel den ouden Janus Sebelt; iéder jagtliefhebber, wildstrpoper, poelier en
marktbezoeker in Rotterdam kende hem, en zeker zijn er weinigen onder dezen
die niet het een of ander aan zijne onvermoeide nasporingen te danken hebben.