déze rupsen weinig voedsel opleverën, daar hare grootte hoofdzakelijk in de lange
haren bestaat.
De Koekoek nu; is- een groote vogel, dié zeer levendig is-,-en dûs ,veël voedsel
nöodig hêift; hij verlangt dtisv,een oviPgroat aanlul dezer rupsen, om zich tei
voeden, en om dat overgroote aantal te-verteren, heeft hij eeùé groote- maag en
-sterk ontwikkelde ingewanden noocfig. Nu' deze eene zoo aanmerkelijke ruimte in
het ligchaam beslaan, blijft ’ ër - èene minder grootè ruimte voor de »ontwikkeling
der eijeren óvety en dit is ongetwijfeld de réden, waarom de Koekoek een zo© klein
ei legt, terwijl de langzame ontwikkeling daarvan wöfdt jlfewézen-door het tijdsverloop
der legging vah -het;eene en die van hel andere ei. Het is ook bewezen,
en dit nemen wij Bij--onzè Hoenders waar, dat éêne bevruchting mépr) danjéén- ei,
doet Ontwikkelën. WijTzién-bij' bjjna iederen- vrohwehjkén vogels dat,, omsteeks den,
broeitijd, aan den eijerstok stéeds^ bolletjes van 'Vprs'chillerrde* grootte (ontwikkeling)
zijn : ; V V ' ’
Daar nu het ëi langzaam -ontwikkelt, éji 'vqoç-ibè^g'îjpél^aantah een
geruime tijd lo t'd a 'ontwikkeling en leggings vereischt wordt, - ■bestaat' èjr geene
mogelijkheid, dat'Tiet Koekoekswijfje het zelf uitbroeit.-* ïen ceiste, omdat het opj
éën ei niet zal broeijen -en-ér later 'een-utweede ,bij leggen y want dan zou ,het,
tweede door het jong,-én het derde- ei ■‘weder door hptJlEweedey en ipbk^nog door;
het eéhste'jong, gebroken worden. Ware deza"wijze. vanvte.oerjé'n nïogëUjk,-dan aoh|;
de-Koekoek'een nést moeten jnaken, zóó groot,'ida^ zij aan de aanwezige eijfi^enV
en jongen geen gènoegzamë. warmte- zóu kunnen geven, ten minste,de jongen fo u ll
dén te, gróót zijn, om zich-ondëf hare vleugelén en \eeren'te bergen, en watj/oiijn
zij eené moeijelijke houding moeten aannemen, als Zij te'gëïgker'tijd. o p ’ean-zeer
groot jong en een^ buitengewoon klei'n ei moëèfczitten. ÿ|n^%èê$l©,54i'. ei 'Çoorfrde
jongen - en "haar ielvë vóel voedsèl'noodig.. De mènnëtjés»jbempeijen z |® na de1*’
paring, niet meer mét de wijfjes;, van hen dus kan) broei ster 'geen hulp
verwachtenr
' 11ndién nü de bevruchting" sléchts- één ai- deed -ontwikkelen,jiah .heskond er,
kan's dat;: zij het zelf uitbroéide.’ Daaf echter. staat weder vlel tegen, uiamëlij'kydan
zoü zij ‘slechts twee jongen gedurende den zomer kunnen grootbrengen. Het -éi.
héëfWzestiën dagen, broeijing nbodig, én" hét jong kan eerst ruim eene-, maand
na de'geboorte in zijn ónderhoud^voorzien.
Wdt zou *êr van -onze- veldgewassen, appel-l^eri- "perenboomen*. kortom ven
onze gehêele^vegetaiae,i£0'yerschiëten, wanneer er jaarlijks slechts tweeKoekoer
ken ujt ééri *wijfje geboren "werdèni” alles .vernielende harige rupsen worden
udoor aijjjël- kleine .-jnshcteqejjeis 2vprsmaad-> alleen de Koekoek eet ze en vernielt er
$K>Qt»eüi rij w 1 -omdat hij, efeo,öfn aantal vah nöpdig heeft om zich te, voeden. ,
. Is lipt nuVzoo woadhrhjlf:dé.t dp.-KpekQehjyflé opvoeding zijner-nakomelingen
aan-Vapderb, vogels--ftp'draaghë en d ^ fg z ^ iïd e j.v ap r hem onuitvoerbare taak der
jfepeijing o\nnemqn'> D l kleine \pgi 1 heelt ziju.jiëstjgere.ed^ de eijeren .gelegd,*
de ïföëköek legt ‘het 'zijne er bij, — 'eflXdéildeine vogel groeit het ■ zonder buitenge-»
■wone «moeife uit.
Mdthètgëen 011% nog' onverklaarbaar^blijfti is, die met.de uitpfoeijing
vanr hef .«feëxpde 'eia'belgsfy|ijhi<|dajirvopj|h6;y3en veel, zorg koestaren, als
Kboorde het tot cbun.-.eigète broeisely<ii§fk dat ,zij 4hupbpl|figkind in ’t gehepl met
p s te rn kstpo-f In v houwen^ nm i daarvoor;£q\Pti bekommerd . z ijn ,; als voor
bun .Pigeij.jkj.oo.-t De-^yoedbl! 1 at-« onvermoeid teji kostéjvan hare" eigen .familie
Igeeft zij denog.ulzig.en- ga>k» verwaar löostilljféspeenh^e’'jongen; en r,getroost rzich
d e v o o ts te (Ontberingen. >.,<?. n « 1. -
s& ïRaakrtslëchts*è.ep ^ijner^ejgsn eitjes,aan,^y^legëfej of jieem er.,één weg, ep
dePpgel zuL^meesföd*.dadelijk . hebbest »yefjfitepj. WaarQ^fflht omdat hij u of de.
lg.evolg.en. uwéh tegenwoordigheid bespeui d fheeff; en toch zal dé, Verandering, door
u aah-'.-het nest' te.cweeg,,gebraghbwehvan mipder belang ?ijn, dan het inbrengen
yatfvean’vVreemd;t^iepl^ddeBS- gekleurd gi?,}s
ij- Hoe >kan het,fioekoëksiwijfje,>,een, ei ih etovpésiïjp'engeïi, hetwelk,meer dan
eert h |lk ^ p ^ ?4 ^ i n &fTY bojpjjnJiol ligt, ep door welk* .opepingêsle^fde Pimpel-
ahe%s kan .pasëaren?^En-,tp|hf — en dit J^waa^jk^phjhël? j^ h ^ °P h> hThelijke —
w.ar,h heeft', mén, ohdhr-, zulke omstandigheden, zcK^E-f^e Pjmpëheijeren als het
ppekoek sëi geheel-gaaf aangetroffen.
' - Zeer yverWonderlijk-js •jHe.t »-verschijnsel, dat kleine < yogeltje^Éals de t-Sluiper of
Winterkoning, met;;Setf.apyoeding ^an hen Kpek.o,èfö’ qpge^heëpt.zijndé,genoeg:
Izpam ^o e^ty^minen^ aiuliJ'ii- - 11 >jq den joegen,;tgül^p,^d, levend te houden.
OfschoonL dp^e >^ogeltj|^in den)|egehvan„dezenyzw.^eh’.laak-,vérschpond blijven,
heeft men tpkh jneermalen- vöikhèeldënverxyan waargpnomen. .Hoe .komt de- jonge
s^pekoelt .aan, genoegzaam^yopdej^rl Aan hph.^inde.tdëheerste week, weegt hij wel.
‘•».zesmaal en,, der itweehe^vel' vijftien maahjzwaaider, dan, zijne pleegouders. Maar
Wë%S£hiet- ef^ohlr van hup-ejgen jpngën..^^S^-Zekër .worden ze door den jongen