ven. De zwanenzang is namelijk, door velen geheel''-weggeredenëerd en'wÓrdt-door
verschillende anderen'verklaard als alleen afkomstig van het geraa's, dat**
de Wilde Zwaan onder 'Kèt vliegen met de vleugèls maakt. Het is ^ h te f olkomen
waar, dat de Tamme Zwaafa, zoo al met^ een ^eigenlijk gezegden-zang, dan toch;
een klagend, zacht, dikwijls vrij aarigefiaam'geluid laatVlapcren. Ieder r^^erihpiuj'ef
heeft dit kunnen waarnemen, wanne^Cjdifcöuden rnefc* hunne' jóngen bij ejkaêr heeft
gèhad. De Zwaan-heeft namelijk eènpgeJuid;?,waardoo^zjj zich ||lch .a re
staanbaar -kan maken,-even als.de Hen en.'m'‘er^andeE^ffuis-\ög'^lb, ~het rjoor liaar
voortgebragte geluid is echter zachter en modi?imdodieuy{^ daarbij
h e to o g b p hare sierlijke*vo|men, bevalligr bcwcaingpnffn^^tig^hf^Mirig, dan
b e rijp t men, dat een en anderLvhêl.-to~t*lfét ditht«*idi
nenzang” kan hebben bijgedragen; doch;, dien zang
dan toqh in. elk geval eene -ohre'gtyaardigheid^zi|o^V.
De geaardheid van de Zwaan is mfussi hen
met haar uiterlijk. Zij is kwaadaardig, huo^f^tnd"
AIS zij jongen heeft, kent zij geen vides, maai . \alt''a,fl( ‘-.-..aatv ai ’
eenigzins verdacht voorkomt. Tot r,vnidj'diginq
beide vleugels te gelijk, en zij weel daarmede w ^ h s c H j • j
Brehm veEmeldf, dat eene Zwaan, in wt» d< n ,y h.pji 1 'd d!*m. ijjV*Me>»l
mij, dat, nagenoeg 20 jaren geleden, een boMenkin^ j n ^ i^êfe^^y1^ ^ ^ h lffi
arm wérd gèbroken. Die Zwaan had jongen lUk-gog
wanneer zij in de nabijheid van haar nest kwamen.
terdam) nestelde later, aan den~-oever eener wetering, ei n md ii)i n i „ fmm
Zwanen. Het nest „lag tussehen riet, nabij eene brugj^en^jwsj^ mQt behüjg^ecner^
boot zeer goed - tfè bereiken, maar zèerwmoeijelijkj;e,, genaken; ,'^ ap t ^hè.t. ,óMe
mannetje ging, als een schildwacht, op den duur Jheên en'weêr en bleef gestadig
in de nabijheid. Toch had ik mij voorgesteld, dat zwaflennest of ten, miij&te de
eijeren of jongen magtig te worden, en ik begaf-mij dan ook ’s, morgens vroeg
pp weg. .Raadgevingen en waarschuwingen mogten niet batén; ik nam eene boot.
en zette koers naar het zwanenleger. Het'wachthoudend mannetje kwam mij reeds
te gemoet en schopt met de vermetele dapperheid van een uhlaan'regt op mij
toe. Het dier te dpodeh, mogt noch durfde ik ; doch hem van de boot tp houden,
gelukte ook niet, al kon hij er niet inkomen. Ik gebruikte dus de riemen', waartegen
hij vruchteloos met de vleugels sloeg. Zijn sissend, nijdig blazaa joeg mij
wel geen vrees aan (zoolang ik in de boot zat, namelijk), doch viel mij niettemin
lastig; ik roeide echter voort, altoos door het mannetje vervolgd. Toen ik nabij
het nest gekomen was, kwam ook de moeder opzetten met hevig gebaar, even hard
sissende en met den vleugel slaande. Het water spatte als regen rondom de boot,
en het ouderenpaar maakte een zoo vreeselijk rumoer, dat alle kans, om eijeren
of jongen weg te nemen, verloren scheen. Het bragt mij geheel in verwarring,
en zeker zouden zij tot gewelddadigheden zijn overgegaan, ware ik niet teruggetrokken."
De vrees voor de ruwe landlieden uit die buurt woog echter bij mij nog
meer dan die voor de Zwanen, en lk nam mij dan ook voor, het een volgenden keer
nogmaals te beproeven; doch mijn bezoek was reeds spoedig in de buurt bekend
geworpen, zoodat ook de tweede poging te gevaarlijk scheen. Den volgenden
ochtend .’begaf ik mij echter weder derwaarts, doch bleef nu aan wal. Vijf jonge
Zwaantjes zwommen digt bij het nest rondom de moeder, zoo levendig en vrolijk,
dat het „mij werkelijk speet, hun goedsmoeds zooveel last te hebben berokkend.
Deze Zwanen hadden geen eigenaar, en de jongen werden later toch door anderen
%gyangen en verkocht.
Doch keeren wij na deze uitweiding tot de beschrijving van onzen rogd terug.
De Zwaan houwt haar nest van neergetrapte biezen aan den waterkant. Het is
vrij groot eri bevat vijf a zeven grijsachtig groene eijeren, welke in vijf weken
worden' uitgebroeid. De jonge Zwanen zijn in hun dons- mi eerste vederkleed
graauw en krijgen eerst langzamerhand door ruijing de witte kleur der ouden.
In lammen staat broeit de Zwaan geregeld eiken zomer, soms zeer vroeg in
het ja'ar.
Het voedsel der Zwanen bestaat in allerlei kleine waterplanten, alsmede in
slakken en gropte waterinsecten, welke zij van den grond opbaggeren. Haar lange
hek vergoedt ten deele hare ongeschiktheid tot duiken, terwijl haar snavel all
gunstigst is ihgerigt, om vast te houden en af te rukken. Door de ruwe, of Bever
tandachtige binnenzijde van den snavel kan de Zwaan de uitgezóchte voorwerpen
vasthouden, terwijl het overtollige water aan weerszijden van den bek wegloopt;
ook hare vleezige tong is min of meer (volgens sommigen een zeer belangrijk)
lastwerktuig. Zij eten ook verschillende granen, salade en brood. Suiker daarentegen
werkt zeer nadeelig op hunne verteringsorganen.
Ten slotte dient nog op eene der voornaamste merkwaardigheden van dezen
vogel gewezen te worden, namelijk op den hoogen ouderdom, dien hij bereiken