alsdan de' jongen van een zoo. vroeg .broeisel atieenmet zaden worden grootge-
bragt.
~ De Eruisbek baalIf dë'Md^d niet s&tiid;rtnssckeii'fide .bekleedsels of harde omhulsels
' (zoo als iri el zenproppen of mastappels)puk, , maar, zoekt-ze-^eok qp den
„grondy Harde zaden .nuttigt hij nooit-, al .schijnt dokTzijn bek,»door diens papegaai-;
achtigen vorm ,;j4aartoè;‘ bijzonder1 geschikt. Ook eet hijvept, en daardporijwördt
hij-gewoonlijk zwaarlijvig, zelden-echterwet.pffij drinkt;weinig.
In zijne bewegingen heeft hij'wek iets .van de Papegaaijehïïfhij, hangtfia|pj)Zijn
snavel, en gaat onder het voortklimmen zeer -geregeld en afgepast ypqrt §ppk hangt
hij even als de Sijsjesnem Barmen, aan /deitakkenyrertoeft lang, in^enz^lfden hoo^ij}
en doorvliegt, behalveóintden trek- of zwerftijd||;||êchésJkor-tei‘afstanden. ,
Bijgaande naar” Eet leven geteëkende- afbeelding.; ,stelt,,hpt ^ a n n e ^ p p zijn
zomerkleed voor. De verkleuring-van- jong; tot ,(typlwd^sen^^^die^k) bjj. ,dezen
vogel ;als volgt:. het jong, datiinzijn-nesjMeed v,an jê.en :zwlrt.(d,0ns/is-vo0Fzien
en later over het.' geheele ligchaam even -al,® hëtijongi.of*hets;wij^^van het Sijsje,
is gestreeptv ruit in het najaar en vertoont dan hqt^p^qs Volwassen-klépjiik bij de
mannetje^ is1 dit igëpb; bij de wijfjes. daarentegen nagehoegy gelijk.aap^dat vanf het
jóng,ji maar iets donkerden. Zoodra de jengen .beginnen *te, rujjen, .zelfsjv.wanneer
men hun nog vóór dien lijd eene borstvedci" uittrekt, komt reeds het-kenmerk der
jsëksèy'namelijk de nieuwe gele veer en, te „vo&rbthijn liet -teMe manneli]ki, Vederkleed
ziet-er volgenderwijs uit: kop, nek,' borst onH^ijdenuli/Jitsgioenn talig", geel,
buik>en onderste.staartdekveêren wit, de laatsten in het ïnyldendojakei ge tréefjit^j
^e^eL-^n.ï.staartpennen donkerbruin .metgroengeieybi4teuninden.;jv]pugeldek\eè-
ren, , schouders en rug vuil geelachtig groem In het /daaropvolgende voorjaar 'Ij^o
gint de verkleuring, en bij sommige voorwerpen,-waarschijnli |k |ongen j\45( het
eèrste- bröeisel, geschiedt. dit reeds in den voorwinter.' Ga^oonlijk hehben zii,reeds
in Februarijfi bun volmaakt gevederte; ^en alsdan begint de paartijd. De* pyèrgang
nu ■ van- het^gele tot i.heféroode kleed" der* mannelijke Voorwerpen geschiedt1, niet
door ruijing, maar door langzame verkleuring. -tye vederen zelve ‘Veranderen van
kleur en worden van'..geel oranje,-van oranje geelrood, bnuinropd, en, eindelijk
donkerrood. Meestal is^deze kleurverandering reeds binnen drie weken; yplbragt.
In gevangenschap echter blgft het; mannetje- geel» wel mag hij soms in het vootf-,
jaar eene min oftaneer heldêr oranjegele tint aannemen jydid tint is niet, van langen
duur, want reeds na.eénige weken is zijn vederkleed weder geel geworden.liet, js
een .zeer zonderling en niet minder belangrijk verschijnsel bij het verkleuren van
vogelvteêreny dat; eene eenmaal 'begonnen verandering in de kleur der veder yan
zelf-weder ophoudt, als-warAde,,ontwikkeling dierk leur plotseling in haar vooruitgang
gestremd rZoe ^ 1 $ ziet men, dat Kruisbekken, in hun volkomen kleed
j^eVangen"|bM^E^^ bij de^ei/st\o]gonde ruijing weder geel worden; doch hier
is 1 (le‘&yeden>i gehee lv ver nieu v\(I, in het. 'eerste,-,geyak {e,o,hter de wording der kleur
gestuit ■ Beide ryuHlhjnselen’^ijjn i(vtusschen gevolgen van ééne en dèzelfde oor-
7,aalfv.gjW^g.:j namelijk," dal bi]^gevangen',/voflrwferpgQ ,njGj|»|di& vlfrhitting van h |t
.%loed;, plaats, o-nljpt. w i p h ii. de in* vrijheidijl^hden', de,-, kleuren van hun bruilofts-
of ,izpmt-nk.l(ud, dooljisont'-fialn «Bij voj^jslijiit ^oiirweipen. wordt ook^eene ongere-
gdd. omolgende;, giaad'-novjijze j . nkk uungrop^anrijkt, welke w | ^ i r hun ruitijd
'aff^eiiEt::ê'*h>t':, geeft,, onmidflellijk na *de^^uijij^^eiakïde'rr, gaat in die gevallen
eerst na 1 eenige-uweken* kity.öranje^^M^y^ctp^r.; Ook., bij Volwassen wijfjes heeft
fTM^h.. ispmren »,van .gefehcaangp troffen.v ,
De 'Kruish(*ki.h,i*j!).ejt!jd^h(,l (gelieve halfrond; .Schotland. Afgedwaalde
paren nesjejen sonj-k'iniJlidjifm-Furopa, de 'zopdanigen tzijp b id ja n ook,
welke i mem nu jjfn dan in,h|jjj-@E| dennenhout .nabij:^ Gravenhage en in Noord-
, Brabandnonlmoef üLênigo qan n vgrlellen jvverd^ffi{|ehehiUitehY.erblijf nabij Rotterdam
©n nesL')V)n\df zi*n wigfbjmct \ Lj^jei en jgp\i tallen Dit vvaygrpqtpp'flun gejyoonlijk;
want staat ih in dti^ ^ S g e e ^ kleift ;>p|gt,,gr poter.,althans
dan data van den ïink. Het M l in reenden opspar, pp"‘een .der dunnere takken,
'ongeveer 4 a 3 w t beneden den'Eopgs^n, takyo| ^ ^ g e n; gewoonlijk nabij den
.stêm.^4ee.stal wiendtcjhejf, hij wp,opkeur in.dptó^iepijke, Tmomep, op de ;!eèrste zijwaarts
«digge.ndejtdwarstahken^aaïigelegd, en |^ J ( ^ B jpi fpegpj/dat, het doer een,
-betog&rhnl tak. yioriisnerimv en,* mecn.ibesc hutl,ligjUiil|;^o,uWst)?l|Ieri1’vi.h4en de ouden
inc hunne^fimiddeilijke,-, nabijheid, ".n^pgiijk, in denzelfden bhöm, waarop zij het,
nest aanleggfen. De nersteiiof .grondlaag bestaat uit dunne dppde .dennentakjes en
des dunne: naaldachtige'. hladen5o<jlé''Wa.nden( ;en i h’et hjwp^AyWOFd.en.j.uij zaehte
korstmossen;.- worteltje si .’.zeci jjj^pejjjk; en nef.f^amgevlpchten, zoodat
hefeigeheele -nest. met den bppm éóji, ggl(eel ^hjjnU u i t g ipakem; .soms. wordt het
nog metmz^^eniima^^f-rd'upne'K3 jj^nls^dfad^R.'ig^^rd, eji'- in sommige nesten
beeft .men zelfs:; fendiejjbaaf ajangetijoffeni i
ijnDèj jS a, 5fueijeren. zijn vuilwit/ met- ^eipe bruinroode .^n donk,ergraauwe
-streepjpsta^n .wiekjes., die.,‘.pp 'het ipéU-er1 ei< somSiS-zgeji talrijk*, |Op}^et,\,andere daaren