m ü
DE BOOMPIEPER.
ANt-HMARBOREÜS.
Kpiê^ers’ ^1 eKüerf'Vv^t' ,'h^ün?tL§|1T|kilèurëïi betreft, ‘,véel mtfèreenkomst piet de Leeu«-
»werikken; ten' öpzigfe vajiv”f e f *\vorm' ^atódiun snavel daarentegen komen zij meer
de ZaïtgSfë ’Wvér den' gehé^en aardbodém verspreid,'vertoeven hoofdizakelijk
ap 'den grónd, zijn Wer-'vldg’inUiuone bewegingen /doctaatil en zacht-r
l&f'dig f^zipjeyenbehalve in deh1 trektlj'd; eenzaam-[öf- gepaard, vóeden zich met
^ d e n insecten en dfagfM^ -tiaar mate"Vgrt.j 'steltöen of leeftijd p een eenigzins ver-
■lillehd vederkleed.','
In Nedefland;'‘kom‘êhcle vólgende'j'sböfténVvötl^i de mfeè'st algemeene, dê Gras-
ïpieper '*fA.- pratensis), de Róts- 'of Stéfenpieper (A. petrosus), de Duin- of Zand-
pieper '(A=/' cdmpestrisf^'&e GfÖote of Richatdspiéper (A. Èichardi) en de hier te
beschrijven soort'/ de Boompieper.
ijMDezfe'-bezöekï o^si|V‘an * half- bf'*hètiaatst'/van April tot het einde van Augustus
of begin, van September/en wordt vooral iti-de meer houtrijke provinciën van ons
Interland aangetróffen. De Boompieper leeft niet, gelijk men, naar zijn naam te
fiórdeelen / zou ’onderstellen, in 'bos'sch'en èn boómen, maar houdt zich' bij voorkeur
in heggen of ojFeën dfoogen, ',met heesters bedekten bodem op. Zelden rust
hij in het'hooge geboomte-, en rtteéstal'leeft hij in eenzaamheid. ‘•;
? Het mannetje heeft'een zaobten, welluidenden zang, nagenoeg als dien van den
Winterzanger ,(Accmtor modularis), doch minder onregelmatig en eenigzins met
het gekweéi'i.vhn deh Kanarievogel overeenkomende, namelijk, van zulke Kanaries,
die„ zich niet , ^ zóó ,als gewöonlijk, oVeïÈtèhr'eéuwen. Even als de Grasmuseb, vliegt
hij zingende' dmhoog; daarentegen maakt hij.onder het dalen eene zijwaartsché be-
wêging, waarbij zijne vlugt nagenoeg een halven cirkel beschrijft, iets dat de Gras-
museh nimmer doét. Zijn gewoon geroep is een seherpluidend1 Msiep^iep”, hetgeen