
van getyke grootte en geftalte; ook meeftendeels g:!yk van holte en kleurt:
doch zy zyn ongelykzydig ten opzigt van het Scharnier , dat in dezelven fchuins
g'eplaatft is , naar de eene zyde. leder Schulp heeft twee kleine Tandjes,die
elk in een Sleufje komen, daar tegenover, en dus een taamlyk vafte fluiting
maaken. Bovendien is aan den eenen kant een Vliesje, ’t welk de Schulpen
te famen houdt; zo iang die, door ’t weghaaien van hetzelve-, door het Dier
niet geopend worden. Voorts zyn deeze Schulpen taamelyk dik en dikker dan
de Tellina o f Dunfchaalen, die ook gemeenlyk langwerpiger zyn. Men vindt
fer geribde, ruuwe en gladde onder, tot welke laatilen deeze Spaanfche Mat
behoort, die Vleeschkleurig is met geelagtige Ringen overdwars, en Straals-
wyze getekend met donker bruine Vlakken. De Schulpen zyn van binnen
witagtig geel.
- In big. j , komt de eene helft voor van een:Dpublet, die men in de G o lf
van Venetie ontmoet, en wier beide Schulpen zeer hol zyn, met dikke Ribben.
Dikbuiki
ge Mantel.
v
% . 5-
Harp.
T ab
XIX*
Fig. 1,8.
Joppe-
Doublet.
ftg. }■
Voorts heeft zy de Kenmerken der Beltines o f Mantels,1 zynde de eenfc
helft witagtig, naar ’t blaauwe trekkende, met bruine Vlakken en Ringen:,
de andere byna geheel wit, en minder aanzienlyk. Men vindtze.in.de Adriar
tifche Zee of G olf van Venetie.
N e g e n t i -e .n d e P l a a t .
W y hebben van dé zogenaamde Davids- en van de Chryfanth o f Edele Harp
gelproken, die op de Negende Plaat vair het Eerfte en op de Agtfte van die
Tweede Deel afgeb'eeld zyn. Hier vertoont zig,’ in de twee bovenfte Afbeel-
' dingen, de grooter foort van timpen, welke niettemin ook haare fraaiheid'
heeft. De Harpen, hoe gemeen thans ook, zyn inderdaad Van de fièrlykflK
gefatzoeneerde en getekende Hoorens. Men noemt deeze, om dat zy grys-
agtiger is, ook wel de gryze, graauwe of bleeke Ghryfanth.. Het blaauwag-
tige niettemin, tuflchen de Vleefchkleurig bruin geplekte Ribben, maakt de
Tekening, hoewel zo regelmaatig niet, doch vry aanzienlyk, en men vindt
’er menigerley veranderingen in van Kleur. Ook is het geelagtig donker
bruine, aan de Mond-ppening, aanmerkelyki
Uit-de Weftindien, zegt men, die raare Doubletten afkomftig-te z y n , welke
de Franfchen /e Benitier, dat is de Wy waters-Bak, o f ook wel la Tabatiers
de Neptune, dat is , de Snuifdoos van Neptunus, noemen. W y Nederlanders*
geeven ’e r , ik weet niet om wat reden, den naam van Joppe- Doubletten aan!
Zy behooren, gelyk uit de geheele Geftalte blykt, zekerlyk tot-het Geflagt
der Pettines o f Kamfchulpen : dewyl haare beide helften Kamswyze geftraald.
zyn. Indien zy geribd waren, zouden zy.grootelyks naar-de St. Jakobs-Doublet
J
siHI liMlfrl.ftHi I—& I—11—I ir—i H fr—j t1—11—11—-t |—llr-l I—i H r l R—fl R-4Jfc.