
Getakte
Geiler.
Rg-2,3
Geribde
Wetlmdi-
fche Pho-
lade.
FiS- 4-
meer. De eigentlyke Paarlfchulpen zyn ook dun en gantfch niet groot, gelyk
dit blykt in de Afbeelding van G u a l t h i e r i , Plaat 48, Letter Ë. ’t Kan
echter wel zyn, dat men in de Paarlemoer Schulpen ook lofTe Paarlen vindt,
die op de ruuwe Pielt, daar het Dier is aangehecht geweeft, gebooren zyn;
gelyk R u m p h i u s verhaalt, doch dan is ’er geen reden om te dénken, dat
die Paarlen een anderen oorfprong gehad hebben: alzo wy door Ondervinding
weeten , dat de buitenfle oppervlakte der Paarlemoer-Schulpen ook doorgaans
meer o f min Wormgatig gevonden wordt. In de gedagte Plek zal het
Paarlemoer dunner en teerder zyn.
Gelyk die van Fig. 1 , zig d u s , uitwendig, geheel glad en groenglanzig
voordoet, zo is in tegendeel die van Fig. 2 , waar mede men een Weflindi-
‘ fche Paari- Schulp bedoeld heeft,van buiten geheel ruuw en Takkig vertoond.
Men noemtze yigentlyk een Getakte Oefler o f anders een Paari-Schulp Doublet:
zonder juift daar mede te kennen geeven, dat het Paarlen voortbrenge. Dat
gene, ’ t welk wy hedendaags een Poolfe Zadel noemen , zweemt het in ’t
geheel niet naar. De buiterfte Oppervlakte, in Fig. 2, is zeer fraay rood,
groen en geel bont of gelprenkeld, en de binnenfle niet minder fraay, gelyk
dezelve zig in fig. 3 vertoont ;fehynende de Zoom, die van de uitwendige Schors
geformeerd wordt, als verlakt te zyn. Deeze Schors is uit Schubben, naar
Perkament gelykende, die Laagswyze op elkander gevoegd z yn , even als die
der Oeiteren, famengefteld, ’t welk gelegenheid voor het indringen der gedagte
Wormpjes geeft. Als de Paarlfchulpen Paarlen in hebben, zegt R u h-
p h iu s , dan wordenze gevonden op zulke Kuilen, waar het Strand dor en
droog is zonder verlch Water en de Grond ziltigér dan de Zee zelf: op andere
plaatfen hebben zy in ‘t geheel geen Paarlen. In de Weilindiën worden zy
uit de diepte opgehaald, en dan, gelykerwys in Ooilindie, eenigen tyd te
rotten gelegd in ’t Zand; waar na menze opent, en in fommigen loifé Paarlen
vindt.
Die Schulp, welke zig onderaan op deeze Plaat, in Fig. 4 , vertoont, is
de helft van een Geribde IVejlindijche Pholaie. Men kanze, met fommigen,een
■ Langhals - Doublet noemen ; doch daar vind ik geen de minile reden voor.
Veeleer zou men ze den naam van Gaaper kunnen toe-eigenen of van Eeu-
wigdmrende Gaaper, dewy! zy zig nooit op ver naa kan fluiten. Van deeze
Schulpen is de Kleur hoe witter hoe fraaijer, doch de meelien zien wat
geelagtig, en , in ’t gemeen, is een Doublet daar van wat zeldzaams. Zy
hebben eene Schuitswyze Holte en vallen nog wel wat grooter dan deeze A f beelding.
x x v r
1 . eSc-J'2 yH iu ,e v
4 . ( 3 c S K u
'PC-TteZZtrtuZ,
m
o c k u Z 'f iv .
sCUZO -
I
(