
menzemeeft als met Haair begroeid vindt, dat’er dan aan droogt; doch wederom
afgaat door den tyd. De Schaal is dikenfterk, hoog geel op de Naad en en in de
Groeven, doch wit op de Ribben, Bultjes,Wratten en al het gene verheven is in de
Oppervlakte. Sommigen betrekkende tot de Kasketten, anderen tot de Buc-
ctna of Xrompethoorens.
V i e r d e P laagt.
Poolfe
Hamer.
Tab.
IV**.
Fig. i .
Onder de Doubletfchiilpen komen ’er voor, dieeenezeer zeldzaameGeflalte
hebben. Inzonderheid heeft zul ks plaats in die genen, welke betrokken worden tot
het Geilagt der Oeiteren, gelyk wy daar van eenige voorbeelden hebben te berde
gebragt: doch geen derzelven is zo aanmerkelyk en zeldzaam, als die van Fb. i
op deeze Plaat. ,Men geeft daargewoonlyk den naam van Poolfe Hameren ook wel
dien van Crucifix aan, wegens de Kruis wyze Figuur, die deeze Doublet heeft: weshalve
zy ook wel Kruis-Doublet plagt genoemd te worden. De Maleijers, zegt R u m-
p h j u s , gelykenze by een Kris, ennoevnenzeBiaKris\ de onzen by een Meshamer
: poedanige Krygs-InftrumenTen'by de Polakken in gèbrüik' z yn , en’deswegen
heet menze Poolfe Hamer. In de meeften, echter-, is de Steel niet regt., maar krom
en p atagug, waar ook doorgaans het Kruis fcheef op Raat.’ De twee helften hebben
dit eveneens, en fluiten volmaakt op elkander, laatende naauwlyks eenige hol-
ligheid, dan boven inde Steel, alwaar het Dier zyne huisvefting heeft. HetKruis
is gemeenlyk veel fmaller en aan de Enden puntiger dan de Steel, die fomtyds korter
, fomtyds langer is dan de helft, ja dan het geheele Kruis. In dit Kruis, dat regt
is , heeft de Doublet haar Scharnier. Van buiten is de Oppervlakte, wel fchoon gemaakt
zynde, zwart, o f donker Paarfch.; doch anders Schilferagtigbruin en wit*
.omtyds met eenig geél^ van binnen blaauwagtig. De zwarte zyn niet gemeen
en koflbaar; doch men vindt witte Poolfe Hamers, die nog ongelyk zeld-
zaamer en van byna onfchatbaare waarde zyn.
Het korte, dikke T ootje, van Fig. 2, wordt gezegd uit de Roode Zee a f kom ft ig
te zyn. Het gelykt wel eenigszins naar die, welke men Boeren Mufieknóemt, op
de Zesde Plaat voorkomende, doch yerfchilt zeer door de T ekening, die niet uit
vierkante Ruitswyze Plekken, maar uit breede Streepen beftaat, welke bruinagtig
zwart zy n j op een witten Grond. Om dat men die ook het Geplekte Katje noemt,
mogen wy aan deeze, met regt, den naam geeven van ’tGeJlreepte Katje.
Geftrèep-
te Katje.
Fig. 2.
Van