
Roode
Lazarus-
Klap.
T ab. VII.
ƒ>£• Z.
Bonte;
Eijer-
Doijer.
Fig. 2.
Spelde-
werks-
Toot.
B 3-
Z e v e n d e P l a a t ..
Ik heb reeds van de Lazarus-Klappen, in ’t algemeen, gefproken, onder
welken voorkomen , die de bovenfte Schulp , o f ook de onderfte , met een
groot getal van Punten, Pennen o f Takswyze uitfteekzels, die nu rond',dart
plat, en aan ’t end Bladerig breed, en van allerley gedaante zyn , bezet
hebben. Van de zodanigen wordt, in de Eerlte Afbeelding van deeze Plaat,
een bovenftuk vertoond, dat niet alleen met veele puntige Pennen is bezet,
maar ook door zyne Bloedroode Kleur uitmunt, welke, volgens R u m p h iu s ,
de zeldzaamfte is . in deeze foort van Schulpen.
. Onder, de Halve-Maan Hoorens , dus, als gezegd is , wegens de halfronde,
Mond o f Opening genaamd, behooren die fraay gekleurde, welken
men Eijer- Doijers noemt. Van deze zyn ’er geheel geele, doch de meeften
zien uit den bruin-geelen, en men vindt ’er onder, die aartig met lichter geel-
agtige , o f ook met witte Vlakjes getekendzyn, gelyk deeze, die men der-
halve, te regt, de Bonte Eijer-Doijer kan noemen. Z y vallen niet zeer groot,
en'zyn byna Kogelrond.
Die Hoorens, welke nagenoeg de geftake vaneen Zwik, Tap o f Deuvik
hebben; plagten weleer Wellen geheten te worden , doch thans noemt men
ze Toeten; welke benaaming, zo ik gelo o f, van het Nederduitfche woord
T u it , (van een Trekpot o f Kannetje,) haaren oirlprong heeft. In ’tFranfch
noemt menze Folutes o f Cornets, in ’t Latyn Valuta. De Figuur, naamelyk,
van deeze Tooten, is volkomen Kegelrond : zy loopen aan ’t eene end niet
Volftrekt fpits toe : aan ’t andere end , dat veel breeder is, zyn zy fomtyds
geheel plat, fomtyds met één fpits Puntje, dat op het breede end als een
kleine Pieramiede maakt. In alle gevallen zyn aldaar de omtrekken der Windingen,
en nergens anders zigtbaar , die, wanneer de Toot overend flaat, als
Horifontaal om elkander heen loopen , hebbende de opening als een lange ,
fmalle Spleet, op zyde.
Van de laatflgemelden, die aan den Top een Pieramiedaale verhevenheid
met een fpits Puntje hebben , is de hier afgebeelde in Fig. 3 , welke een bree-
den Band, van eene bruine Bronsagtige en glanzige Kleur h e e ft, op een witten
Grond , zynde overlangs met zodanige ftreepen van die zelfde Kleur getekend
, dat menze de Speldewerks- Toot noemt. Daar zyn andere geele van
dien zelfden naam, welke wy in ’t vervolg zullen afgebeeld zien.
On