
Z E S - E N - T W I N T I G S T E P l A A T .
In de verklaaring der naaftvoorgaande Plaat omftandig gefp roken hebbende Bruine
van de Krulhoorens, zo zal ik hier maar kortelyk aanmerken, dat die van Fig. Krullio».
i en 2 , op deeze Plaat .alleen dit byzonders heeft, dat z y , in ’t geheel byna,
donkerbruin is van Kleur. Wil men op eenig verfchil van de Geftalte agt XXvr.
geeven, zo zal men gelieven te weeten, dat deeze Hoorens, ten opzigt van Fig. 1,5 .
de figuur en menigte van haare Krullen, oneindig verfchillende z yn ; doch al-
temaal.in de rondheid van het L y f en van de Mond-Opening, overeenkomen.
De Krullen van deeze zyn zodanig gefrifeerd, dat zy eenigermaate naar de
Bladeren van Boeren-Kool gelyken. In Fig. 1 , ziet men de Hooren van bov
en , o f van deRu gz yde ; in Hg. 2 , van onderen, en daar vertoont zig de
Opening roodagtig of Purperkleur , gelyk in de meelté Purperhoorens, tot
welk Gellagt z y , als gezegd is, behooren.
Van de Porfeleinhoorens, die men ook Kliphoorens o f Klipkousfen noemt, Kaap-
is in de Verklaaring van de Vyfde P laat, hier voor, omftandig gefproken. Hooren.
Die van Fig. 3 , op deeke Zes-en-twintigfte P la a t, wordt onder de niet zeer F‘s' 3‘
gemeene geteld, hoewel zy zo zeldzaam niet i s , als weleer. . Z y Heeft een
bleeken Grond , met eene ontelbaare menigte van fyne rosagtige Streepjes
zeer digt b e z e t, ’t welk haar een eenigermaate vaal geelagtige Kleur geeft.
Z y is , in vergelyking met andere foorten van Kliphoorens, vry hoog gerugd,
en niet alleen hier en daar als befprenkeld met witagtige Vlakken, maar bovendien
loopt langs de Rug eene gegolfde breede Streep , met eenige
uitwykingen, die zig eenigermaate als Kaapen o f Voorgebergten in Zee, verwonen.
Hierom geeft men ’er dikwils den naam van Kaapje of Kaap-Hooren,
en ook wel dien van de Kaap aan. Men heeft z e , in ’t L a tyn , ook wel g e noemd
Porcellana Montofa o f Bergagtige Porfeleinhooren. Dewyl de gedagte
Streep nog ruim zo veel naar een Rivier gelykt, wordt zy ook de KaapfeRi-
' vier-Hooren getyteld. Z y zyn taamelyk dik van Schulp en om den Rand Roo-
zekleur. Zelden vallen zy veel grooter o f kleiner dan deeze Afbeelding.
Op de Vyfde Plaat zagen wy witgellippelde Kliphoorens , deswegen Zout- Getyger-
korrels genoemd wordende. Die van Fig. 4 , op deeze Plaat, js als met Drup- ie Klippels
of ronde Stippen verfierd, en heeft een zeer fchoonen Glans, welke een
weerfchyn maakt van geel en groen. Somtyds zyn de Vlakken Kaftanjebruin- SJ 4"
agtig op een geelen Grond, en met een witagtige Streep over de Rug: Doch
de verfcheidenheid van deeze Getygerde Kliphoorens is oneindig. Men vindt ’e r ,
die wel een Vuift groot zyn , en , hoewel veel gemeener dan de voorgaande,
F kun