
T w e e - e n - t w i n t i g s t e P l a a t ,
t)e Doublet-Schulp, die in de Figuuren i en 2 , op deeze Plaat, vertoond Paarde-
wordt, is weleer mede onder de Gaapers betrokken geweeft, doch thans brengt
men dezelve , met meer regt, volgens d’A r g e n v i l l e , tot de Hartgelykende _
o f Harten (Coeurs). R um fh iu s zegt, dat menze, in ’t Nederduitfch, Paarde- XXIL
voetjes-noemt, en de naam van Paardevoets-Doublet is thans,- voor dezelven, Fig. 1,2.
meeltingebruik. Sommigen, evenwel , heetenze ook PerfpeiïiefDoublet, t
welk daar van daan fchynt te komen, dat de Streepen , o f Ribbetjes en Groeven,
van den omtrek af allengs naauwer famenloopen , en zig , als | ware, in de Punt
of Top vereenigen. Men geeft ’er , in ’t Franfch , den naam van Peutllede
Choux of het Koolsblad aan , dewyl de geilalte daar een weinig naar gelykt. Met
de Fonteinbakken of Nagelfchulpen hebben zy , wat het inwendige betreft, zo veel
overeenkomt! dat menze in § Franfch ook wel la Faitiére tronquée noemt:
want van den eenen kant is als de hoek afgefneeden, t welk eene platte zyde
maakt, die ’er eenigermaate de figuur van een Paarde-hoef aan geeft. Aan die
zyde is het Scharnier van deeze Doubletten. Zy vallen wel grooter dan die van
deeze Afbeeldingen, doch op ver naa zo groot niet als de Fonteinbakken, voor-
gemeld. Haare Oppervlakte is van buiten niet alleen door grooter en kleiner Rib,
ben zeer oneffen, maar ook ruuw wegens zekere uitfteekende Haaken en Punten,
die doch in veelen afgefleeten zyn, en op een witagtigen Grond verfierd met groo-
te Roozekleurige of Paarfe Vlakken. Van binnen, als in F ig. 2, zyn.zy wit doch
niet gepaarlemoerd. Daar ziet men duidelyk, hoe ongelyk de Ribben haar aan
den Rand maaken, waar zy doch volmaakt in elkander fluiten. T e fatnen gevoegd
maakt haare platte zyde, die zig in Fig. 1. vertoont, eene Hartgelykende figuur
uit.
De Hooren van Fis. 3. wordt tot de Murices of Rotshoorens t’huis gebragt. Vesper-
Men noemt haar thans, in I algemeen, Fespertilje of Vleermuis, wegens de ge-
daante der Golfswyze Vlakken en Streepen op de oppervlakte ; ol mooglyk 00K fnuit_
wegens de Punten aan den Rand der groötfte winding, welke meer of min naar de tig. j.
Wieken van een Vledermuis gelyken. De figuur van den T o p , wederom, heeft
gelegenheid gegeven, om deeze Hoorens den zonderlingen naam te geeyen van
Parkens-fnuiten. Men ziet klaar, hoe zeer zy , in geflalte, van de Buccins or
Trompethoorens , en van de Pourpres o f Purperhoorens verfchillen. Men vindt
’er naauwlyks twee, volmaakt van een zelfde Kleur o f Têkening. Sommigen zyn
’ e a zeer