
Kaapfe
Maan-
hooren.
$ P 5-
Bruine
Pad.
Fig. 6, 7-
St. Jakobs
Schulp.
T ab.
XIV*
Fig. i.
.Gloeiende
Oven.
Fig. a.
De Hooren van Fig. 5. wordt op het drooge Strand, aan de Kaap der Goe-
de Hope, gevonden. Haare ronde Mond-opening betrektze tot de Maanboo-
rens, waar van wy reeds gelproken hebben, en waar van, op de Derde Plaat
van ’t Eerfte Deel, eenigen van gropter foort zyn afgebeeld. De witte Stree-
pen op de Schaal vertoonen zig als o f men ’er de bruine, geele Huid had
afgevyld. W a s ’t wel onmooglyk, dat die ’er door de beweeging der Golven
dus afgefleeten ware? Op de Zesde Plaat van d’A k g e n v i l l e komen
’er voor, die in Geftalte naar deeze gelyken.
De Hoorens en Schulpen zyn van zo wonderlyke gedaante , dat men 'er
vindt, welke ongemeen vreemde Naamen voeren. Zo is het met‘ die van de
twee onderfte Afbeeldingen op deeze Plaat, waar men den naam aan geeft van
bruine Pad of Padde-Hooren; niet wegens dé Knobbeltjes op de Schaal, maar
wegens de geheele Geftalte, welke meer o f min naar die van een Pad gelykt.
Nietcegenftaande haare platheid, worden zy doch betrokken tot de Buccina o f
Trompethoorens. Men heeft’e r, die fterk getakt, geknobbeld o f gedoomd
z yn , en deswegen Getakte Padden heeten. Sommigen zyn byna zonder Knobbeltjes
en geelagtig van Kleur. R u m t h i u s verhaalt, dat men deeze Paddel-
je s , die hy onder de Pimpeltjes betrekt, omtrent den Amboinfchen Inham,
by het Kafteel Viftoria, aantreft in een Slykerig Zand,met Steenen gemengd.
Z y worden, zegt h y , in ’t Maleitfch Bia Codoc geheten.
V e e r t i e n d e P l a a t .
Op de Veertiende Plaat van ’t Eerfte D e e l zyn, gelyk uit derzelver ver-
klaaring, bladz. s o , blykt, de beide helften van een roode St. Jakobs-Doublet
vertoond. Hier ziet men, in Fig. 1 , een gewoone St. Jakobs ■ Schulp afgebeeld,
die echter, door haare Oranjekleurige Streepen, nog eene taamely-
ke fraaiheid heeft. Men vindt dezelven zeldzaam op deeze Schulpen.
De Hooren van Fig. 2, voert, wegens den Goudglans van haare Mondopening,
den naam van Goudmond o f Gloeijenden Oven. Men zietze hier van
agteren o f van de Rugzyde; zo dat die Glans zig niet vertoont, zo min als
in de Zilvermónden van de Derde Plaat in ’c Eerfte Deel. Z y vallen zo groen
niet,