
j l t :
^ Ï ÏT
H O O R E N S EN S C H U L P E N . it>7
tu'iïchen; zo dat zy zig als Gemarmerd vertoont, voerende den naam van
Bonte SluikdadeL
Die van Fig. 3 , aanmerkelyk by den Top verfchillende, is een regte Da- Geban-
del, doch waar aan men, wegens de Kleur en Streepen, den naam van Eiken- deerde
bouts, en wegens den breeden Band, die ’er om heen loopt, dien van Ge-F*?)*'
bandeerde geeft. Niettegenflaande zy fomtyds zeer bruin vallen, gelyk deeze, Daj e|_
en met geelagtige Streepen overlangs, blyven zy doch dien naam behouden. Fig. 3.
Van binnen is de Mond, gelyk in de overigen, wit.
Op de Zevende Plaat van het Eerfte en op de Vyfde Plaat van het Twee- Bruine
•de Deel deezer Verzameling hebben wy die Tooten befchouwd, daar men S p e lden
naam van Speldewerts - Kujfins aan geeft o f Speldewerks-Tooten. W Ï 3
is van de reden dier benaaming aldaar gefproken. De tegenwoordige , in rig- +i"j,
Fig. 4 en 5 ., vertoonen dergelyke Tooten , die bruin zyn , met eene aan-
merkelyke verandering , welke onder byna alle Hoorens plaats h e e ft, en
duidelyk aantoont, dat de Kleur o f Tekening flegts een toevallige hoedanigheid
is van deeze Schaalagtige bekleedzelen: terwyl niettemin de Soort door
dezelve genoeg wordt uitgemerkt. Die van Fig. 4 heeft de bruine Banden
zeer breed; in de andere zyn dé witte Banden ongelyk breeder dan in
deeze, doch in beiden met die Vlammetjes geborduurd, waar van ik voorheen
gewag gemaakt heb.
A g t t i e n d e P l a a t .
Het middelftuk van deeze Plaat is de Afbeelding van die Hoorens, daar Baflerd-
tnen , uit eenige gelykenis naar dre’ zogenaamde Zee-Tonnen , waar v an“ ^ton;
men op de Twee-en twintigfte Plaat twee Exemplaaren zal zien, den naam x v jj[,M
aan geeft van Bafierd• Zcetonnen. Men bréngtze ,-gemeenlyk, onder de Pen- Fig. 1.
nen t’h u is , en de Geflalte zweemt inderdaad naar dezelven, uitgenomen,
dat zy de onderfte Gier als gevleugeld-hebben, en daarom betrekt L jn -
n asus haar tot het Geflagt der Vleügelhoorens. De Kleur is uit den groenen
bruinagtig met eenig rood, fomtyds zwartagtig bruin, en de meeften zyn
aan den Top befchadigd. Het zyn geen Zee-, maar-Land-of Moeras - Slakken
, die zig in Ooftindie veel in de Sagoe-Boflchen onthouden.
Onder die Rolagtige Ploorens, welke men Bruinetten noemd, zyn Goud-Geinen
Zilverlakenfe, zogenaamd , gelyk wy op de Eerfte Plaat van dit Derde deerde
6 Q 2 Deelsteer.
v Fig. 2.
JlS»
pimFflF?M HHHhHPHHHHHHHHSMf jpf