
H O O R E N S t r S C H U L P E N , 15
veegt ’er by , witte o f Elpebeene, om ze van de bruine te onderfcheiden.
Ook wordt zy , wegens de kleine Voortjes , diê langs de windingen heen
loopen, fomtyds de Gevoorende geheten..
Die van Fig. 7 , welke door de platheid van haaren Windingen verfchilt, Geliartet-
heeft bovendien derzelver rand als met Zaagswyze intandingen b e z e t ;
halve men ’er den naam v?n de Gekartelde Pen aangeeft. Ten opzigt van dee- ’ 1
ze beiden moet men opmerken, dat zy natuurlyk, en in volmaakte Stukken,
de Punt een weinig verder uitloopende, en byna zo fcherp hebben als een Els.
N e g e n d e ’ P l a a t .
De Vleugelhoorens, in ’t Franlch Ailies , zyn zeer kenbaar aan de breed VleefcK-.
uitfteekende Lip van de Opening o f Mond. Men vindt ’er verfcheide foor-
ten van , onder welken deeze door haare fchoone hoog-geele Kleur uitmun-^
ten, die in fommigen , wederom, niet meer dan Vleefchkleur is. In veelen
zyn de kanten der Opening vuurig, bruin , ja fomtyds zwartagtig rood , en
daarom worden zy ook dikwils, wat potzig , 'Gebrande Billen genoemd; doch
de gemeenfte naam is die van VIeefcbhooren. Behalve drie ryën van T aks-
wyze punten, is de top ook nog aanmerkelyk gekarteld. De Lip heeft zeer
veel dikte.
Onder .de Lazarus - Klappen vindt men geen lïerlyker dan dè Ooftindilche, Ooftmdi-
wier bovenfte helft alhier is afgebeeld. De fchoone Paarfche Kleur doet d e a‘
geribde Oppervlakte van de Schulp uitmunten, welke in ryên bezet is metK[ap.
gekrulde Takken , wit en geelagtig , zig byna als iu Bladeren uitbreidende. Fig. 2:
Voor het overige komt zy met de andere Lazarus • Klappen, en inzonderheid
ook daar in overeen, dat zy de onderfte Schulp fomtyds wit, en beiden van
binnen glad h e e ft, zonder eenige oneffenheden. In de figuur der Takken
of Bladerige punten, ondertuflchen, heeft een oneindige verfcheidenheid plaats.
Die foort van Hoorens, welke men gemeenlyk Harpen, en ook wel Danids■ Davids-’
Harpen noemt, worden niet ten onregte geplaatft in het Geflagt der Blaas-|l.arp‘
hoorens, in ’t Franfch Tonnes. De Geftalte toont zeer duidelyk de reden v an t,s ' 3’
die benaaming, zo wel als de Blaasagtige uitzetting, van de eerlte Winding,
aan de Opening o f Mond. De Schaal is niet dik, doch ook niet fcherp van rand;
zynde geftevigd door breede platte Ribben, die van den Top nederwaards
loopen, en aan het onder-end zig by elkander voegen. Ten opzigt van de
Kleur heeft een groot verfchil plaats, gelyk in ’t vervolg zal blvken. Allen
komen zy daar in overeen, dat zy in de tuffchenwydte der bleek Vleefchkleu-
tige Banden fierlyk gemarmerd zyn, en aan de zyde van de eerlte Winding,
daar dezelve binnen de Opening zig gaat verbergen, zwartagtig bruin. Hoe
gemeen thans o ok , is het-een der fraailte Hoorens.
T XEN