
We {tin*
difche
Oranje-
Admiraal.
Ffg. 5«
Wyfjes
Krab.
Tab.
Vil**.
Fig. I.
de echte Guineefche, op de Eerfle Plaat van dit Derde Deel afgebeeld: ter-
wyl men» niettemin, zeer groote Verfchillendheden daar in kan waarnee-
men. Van deeze komen ook aanmerkelyke Verfcheidenheden voor en de Figuur
der Vlakken doetze fomtyds den naam geeven van Hebreeufche - Letter
iooten. De Kleur is, in ’t algemeen, roodagtig of Appelbloeizel, metgeele
Banden en bruine Stippen en Vlakjes of afgebroken Ringen.
Dit Tootje, dat uit de Weilindiën afkomftig is, voert den naam vanWefi-
indifche Oranje - Mmiraal. De echte Oranje - Admiraal, naamelyk, in ’t Eerlte
Deel op de Agtfle Plaat afgebeeld, is eene Ooftindifche Toot: deeze komt uit
Welundie. Zy heeft wel geen Oranje-kleurige Banden, gelyk dezelve, doch
is over de Roozekleurige Bandeerfelen met breede geelagtig bruine Streepen
in de langte getekend. Rondom het geheele Lighaam loopen verheven Ringen,
gelyk in de gegranuleerde Katjes, doch deeze zyn in ’t geheel niet gegranuleerd.
Men vindt ’er van, die veel hooger gekoleurd zyn, hoedanige
wy in t vervolg zullen vertoonen, en uit deeze blykt, dat men ’er te regt den
naam van Wefhndifche Oranje.-Admiraal aan geeven mag..
Z e v e n d e P i a a t .
Op de Zeven- en ■ twintigfle Plaat van het Eerlte Deel is een Duivelsklaauw
ot Bootshaak vertoond; op de Agt-en- twintigfle een bonte Krab. Van beide
deeze Hoorens komen ’er ook voor, die men Wyfjes noemt, en welke zeer
korte Takken hebben niet alleen, maar die van onderen open, en dus als
Oeutswyze geformeerd zyn: ook zogenaamde Stompjes, die in ’t geheel geen
Takken hebben; gelyk ’er dus een in de Vierde Figuur op deZeven-en-twin-
tiglte Plaat van ’t voorgaande Deel vertoond is. Iemand, die de Hoorens
kent, zal met lang in twyfel ftaan, of dit Wyfje tot de Bootshaaken, dan tot
de Krabben te betrekken zy. Het is zekerlyk een Wyfjes-Krab, volgeus die
manier van fpreeken, en wel, gelyk R u m f h i u s zegt, het Wyfje van de Gee-
ie Krabbe, door hem in Fig. G., op de Zes-en-dertigfte Plaat, vertoond. De-
wyi men ten opzigt van de onderfcheiding der Geflagten onder de Hoórens nog
ten mterite onzeker is, en in tegendeel zeker weet, dat zy allengs: aangroei-
jen, zou men milfchien met meer grond mogen denken, dat "deeze Hoorens,
üie men vyyfjes noemt, zo wel als de Stompjes, nog onvolmaakt en niet volgroeid
zyn.
In