
p.m. x x IV**
s t o Q j^ c J u u )'e lo o c J lu ,
■ &- C .'C J'iitler c u t ru ttr. jrinaccts ■ G-. CP. i/rautnerJcuï&svtr.
^8 1 6 ’ *8
H O O R E N S en S C H U L P E N . ï i 3
dergelyke figuur, aan ’t ééne End fpits, aan ’t andere Knodsagtig d ik , bekwaam
is. Anders wordt zy o ok , wegens de Vlakken, wel de dikke Ty-
gerpen genaamd. Van de dunne o f gewoone Tygerpennen i s , op de Drie-en-
twintigfte Plaat van ’t Eerfte Deel, reeds eene afgebeeld. De bruine Vlakken
op een-geeJagtigen Grond geeven ’er deezen naam aan. Zy komen uit
üoftindie. ' . , , ' ,
De volgende, van Fig. 3 , hoewel niet zo d}fe aan ’t Mond-end als de Rooi
voorgaande, kan men ook niet wel anders dan tot de Marlpriemen t’huis bonte
brengen. Z y verfchilt aanmerkelyk in Kleur en Vlakken, des wy ze dan £“ •
de Rood-bonte Marlpriem- tytelen. Zy jf, veel zeldzaamst dan de andere 3'
Marlpriemen o f Tygerpennen-
Offchoon in het Eerfte en Tweede Deel van dit W e rk , als ook op de Der- Zwartge.
de Plaat van dit Deel, reeds vier van die.Hoorens vertoond zyn, welke men bandeer-.
Nasfauwm noemt, zien wy ’er hier wederom eene op het tooneel verfchynen, j f f l g
die van de voorigen verfchilfa De laatftgemelde was groen gebandeerd,
maar deeze heeft zwartagtige Banden, die met geele Streepjes overdwars
zyn afgebroken. Haar Kleur is taamelyk bruinrood, en tulfchen de ge-
dagte Banden zyn fmalkre geplaatft, Wy zullen op de Agtentwintigfte
Plaat nog eenige veranderingen van deeze fierlyke Hoorens afgebeeld vulden.
VlER-EN-TW INT IG STE PLAAT.-
• In ’t Eerfte D eel, op de Vyfde Plaat, is eene Koraal - Doublet - Schulp ver- Witte
toond, die door haare roode Kleur het eigentlyke Kenmerk der voornaamfte Kora^-
Koraal-Doubletten aantoonde. Doch, g e ly k ’er zo wel witte is als roode
Koraal, vindt men ook witte Koraal-Doubletten- Op deeze Plaat vertoont xxi\V*
Fig. 1 , zodanig een-Schulp, die op haare fyn geftreepte Ribben verfcheide r s. ,.
Bulten heeft, gelyk de roode Koraal - Doubletten, doch wit is , met eenig
gaauw ro od, hier en daar, op de Ribben en aan de Ooren. De zodani-
gen vallen klein, en worden ook wel eenvpudjglyk Mantel-Doubletten genoemd,
tot welk Gefiagtzy behooren, L 1 .\ u -i- c s geeft ’er. den - naam van
OJlrea nodojd aan.
De laatftgemelde Autheur beeft het Geflagt der Oefteren zeer uitgebreid. Verkalkte
Boven en behalve de Kam-Doubletten o f Mantels, vindt men ’er de L aurier-Ombladen,
Poolfche Hamers, Winkelbaaken, Poolfche Zadels, en andere Stuk- jB r £
ken / in vervat. Hy brengt ’er ook een Verfteende Oefter in , die hy Dilu-
viana noemt, als] door den Zondvloed, o f door een andere Overftrooming,
onder de Aarde geraakt zynde. Men vindt dezelve in de Kalkbergen van
S-weeden, doch, dewyl zy opftaande fcherp gehoekte Tanden aan den Onttrek
heeft, kan het die niet zyn van onze Afbeelding Fig. 2 , welke de Verkalkte
Schaal voorftelt van een groote Oefterfchulp, die ongemeen dik is: ft
zy dat de Verkalking zulks veroirzaakt heeft, o f dat de Schaal Natuurlyk
1 R a zeer
I