
Gedoomde
Snuic-
peu.
Fig. 5*
Roozekleurige
Vleugelhooren.
T ab.
XVII**.
Fig. I.
Bonte
Sluikdadel.
2.
Kromhoorn noemen, als den Top gekroond hebbende met een menigte van
Puntjes langs de Gieren,'to t aan de uiterfte Spits toe. Dwaaslyk zon het
zyn , haar tot de SwitzeWche Broeken te betrekken. De Kleur is ook
blaauw en bruin gemarmerd * even als in de twee voorgaande Hoorens.
In de eerfte opflag b ly k t, dat de Hooren van Fig. 5 , tot de Pennen
behoort. Men kan haar, met reden, een Gedoomde Snuitpen noemen, hoewel
de Franfchen ’er den naam van Chenille, dat is Rups , aan geeven.
Haar Grondkleur is geelagtig wit, hier en daar met groote Vlakken , die
ten deele bruin-, ten deele biaauwagtig zyn , en waar tuffchen zig een menigte
van bruine Stippen voordoen. De plaatzing der Takken opwaards, en
de geheele Geflalte, doetze ook dikwils betrekken tot de Baflerd - Paufe-
krooneni hoewel de kromme Bek of Snuit aan den Mond haar eigentlyk tot
de Snuitpennen t’huis brengt.
Z e v e n t i e n d e P l a a t .
De Weftindifche Geknobbelde Vleügelhooren , welke zig in Fig. 1. op dèe>
ze Plaat vertoont , wordt de Roozekleurige genoemd , om dat zig op dezelv
e , meer o f min, wat Roozekleurig rood vertoont. In de zodanigen , die
de buitenfle Baft nog hebben, welke geelagtig bruin i s , fchynt dit Rooze-
roode, met zekere Banden en Vlakken, daar door heen; maar in de genen,
die van de buitenfle Baft ontbloot en dus byna wit gemaakt z yn , vertoont
zig de Kleur zeer duidelyk , en fteekt fterk a f , gelyk in dit Exemplaar ,
waar aan men niettemin een weinigje van de geele Baft heeft overgelaten.
Moeielyk is dezelve ’er geheel fchoon af te krygen , wegens de rimpelig-
heid van de Schaal, die ook aanmerkelyk geknobbeld is , langs den Rand'
der Gieren, tot boven aan den Top. Het onderfte van de Lip heeft eene
inwyking en maakt aldaar een foort van Keep , gelyk plaats heeft in de
Kanaritjes en Loehoenfe Hoorens, die zy echter, in grootte, zeer veel overtreffen.
Van de Hoorens, die men Dadels noemt, hebben wy reeds in ’t algemeen
en in ’t byzonder gefproken. Op de Tweede Plaat van dit Deel zagen
wy een gebandeerde Agaate o f Satyne Band, en een Ziczac o f Spin-
neweefs- Dadel afgebeeld. Van dezelven verfchilt deeze, van Fig. 2 , in
de langte en dunte van het L y f en de fpitsheid van den T o p , die van
het dikfte allengs fchuins afloopt. Z y is , op eenen geelagtigen Grond, ver-
fierd met bruinagtige Vlakjes en hoekswyze Streepen, met eenigblaanw daar
tus