
opening in trein gebragt, deeze ook ICuipersbooren te noemen, hoezeer zy-
van. de gewoonen, die in het Geflagt der Rollen geplaatd zyn, waar van wy
te vooren, bladz. j r , fpraken, verleidden mogen. By G u a l th i e r i vindt-
men,_ op zyne Drie-en-veertigfte Plaat, Letter F , een zeer naauwkeurige Afbeelding
Adama-
Doublet-
Schulp-
T ab.
XVII.*
tïg . 2.
Bonte St.
Takobs-
Schelpen.
B g. 1 ,3.
Zee-
Ooren.
Bg 4 ,5*.
van deeze Hoorens, die men ook wel lfabellen noemt, om dat zy
dikwils bleek Vleeschkleurig. geel vallen: doch van eene hoog Oranje-kleur,
gelyk deeze, zyn de fraaiden. Zeker Kuiltje, dat zy agter den Zoom.van.
de Mond • opening hebben, maaktze bovendien aanmerkelyk.
Z e v e n t i e n d e P e a a t -
De middelde Afbeelding, op deeze Plaat, vertoont de helft van een Mama-,
Doublet, naauwlyks in eenig opzigt verfchiliende van die Schulp, welk in Fig,
4 , op de Vyfde Plaat, is afgèbeeld: weshalve wy daar van niet meer zullen
zeggen. Daar is doorgaans eenig onderfcheid van Kleur tuffchen de eene en.
andere h e lft: zo dat die beiden wel tot een zelfde Doublet behoord kunnenhebben.
W y hebben in ’t Eerde Deel reeds opgemerkt, dat de St. Jakobs-Dmbletten
uit een platte en holronde Schulp famengedeld z y n ; waar van de eene als heti
Dekzel van de andere uitmaakt. Ook hebben wy aldaar gezien, hoe zy door
de gelykheid der Ooren wederzyds van de Mantel-Doubletten verfchillen.
Het een en ander openbaart zig in de hovende en onderfte Afbeeldingen op
deeze Plaat, waar van de eeiite de platte helft van zulk een Doublet voor
Oogen fielt, de andere de holronde of holle Schulp. Deeze laatfle is byna.
wit, gelyk die van Fig. 1 , op de Veertiende Plaat van dit Tweede Deel; de
andere rood bont, gelyk die platte helften doorgaans voorkomen. Deeze is-
uit de Weflindiën afkomflig, en gelykt veel naar die, welke op de Veertiende
Plaat van het Eerde Deel, in twee Afbeeldingen; doch waar van de holle
Schulp ook rood bont is,, en veel fierlyker gekleurd, zyn voorgedeld. Onder-
tuffchen is ’t hier de plaats niet, van de Kleuren, en derzelver oirzaak; ter-
wyl dezelven in de Mantels veel aanmerkelyker zyn, te fpreeken.
Van de Zee-Ooren en derzelver Verfcheidenheden , hebben wy in de verklaringen
der Zeventiende en Twintigde Plaat, van het Eerde Deel, ook
reeds gewag gemaakt De meer o f minder glans van het Paarlemoer, van
binnen, geeftze niet alleen meer o f minder luider; maar, de buitendeKord
afgehaald zynde, komen fommigen van buiten zeer rood te voorfchyn; gelyk .
die van de laatdgemelde Plaat. Van den zelfden aart is ook die van Fig. 4 ,
op de tegenwoordige Plaat, gelyk het doorblinkende rood, op fommige plaat-
f tn , bewyd. Voor ’t overige ziet men hier derzelver bruine K o rd , die in,
an-
HHHiHH HHr-IHHMHH Hr-j*