mmssm
DE I J föOES.
E IB E RI Z A LA PP ONIC A.
“haar vórm, iy^ópraljjdöbrvtoaar langeren, regten achterheen
, jyati®üï^MgerilijCos^dpJën^(.^/^;m2:«p)feg,mgziris af, en maakt met deSneeuw-
'gors rot hrtdfcrsoheidltTisschp.n deze beide gorsaffbtige
.familiëa- besta'ati* daarin, >ndót bij dë^Iaktstgenoemde - de vorm, over het
geheel,'.iheer diende\v.Jiaitrri*^n^ (Acantkïs)i nabijkomt, terwijl de vleugels eenig-
verschillend. -ziih. de simpltffihi verhbifding tot.'het ligchaam, kleiner, en
^»orab^teVJjnderkaak'ikEm den "Mé hoogte Ontwikkeld is- De
'yAhugels dezer ydgëfel zijn betr-ekÉelijk iets^langer, ofschoon’ de kleine yleugel-
||&nnen k6ntei^nï’’'breeder/.zijn,Moödal' dehineerdere*. lengte zich voornamelijk tot
‘dcahrootc pennen bepaalt f Jj)e4’pootènt gelijken'mepr naar die der Kwikstaarten,
en de dange* jjgptertèeh bewijst, dat fiéée. vbgels hoofdzakelijk op den grond leven.
In dedwetens cliap' draagt''de -l.hgors* (die somg: ook Laplandsche of Noordsche
ixprs génoemd wordt) nog 'andere tjtelffdals: ^Plectropharm'calcaratm, Fringilla-
JÏni 'Emberiza MÈpavafd;- Fringüla-, en ^.Cehtrophflnqs Japponica. ,
Het volwassen wijfje ^onderscheidt zich van rtilf mannetje in zijn zomerkleed
‘door haré" eenvoudige/ kleurfen.( Bij* haar' zijn- de voornaamste kleurverdeelingcn
gewijzigd, en als vólgt: dój4wartn bovenkop donker gestreept; de lichte streep
lichter en ypof het “achter het oor, gevlekt, maar
"toch- zigtbaar afgincheidèn;?de-roode achternek, ros jnet donkere strepen; de rug
als bij%et mannetje, de vleugelsvéh de 'staart hebben dezelfde kleurteekening als
bij de mannetj4s^')nïaai( de* kleuren zijn /fletser. Aan de onderdeelen treft men
Igrooter, .verschilden: de ke§k iswffil- wit met e’ehe donkere streep langs de knevels
; de ooren of oórdekveêrèn zijn bruin en zwart gestreept; op den krop zijn
,db.Sgdèren in het midden zwarfc,gevlekt, en soms wordt dit gedeelte zèèr donker,