dat de witte stipjes aan den- hals slechts* de helft eener veder vertegenwoordigen.
Althans zijn ia de meeste afbeeldingen de vederen als puntig
voorgesteld, doch ten onregte: elk vedertjé toch heeft twee ronde
puntjes, ieder van eene witte vlek voorzien, terwijl de schacht korter is dan
de vlag, die zich in twéé einden verdeelt. Wanneer nu de nekvederen niet
buiten hare ligging gerakeii, vertoonen zij alleen de puntjes, en niet de schacht;
vandaar dat men, door den schijn misleid, den vogel puntige nekvederen heeft
toegeschrevea
Men kan het wijfje (de Hen) gemakkelijk onderscheiden,-doordien zij geene
kuif, maar slechts eenige uitstekende vedertjes heeft en fletser van kleur; is, en
vooral doordien hij haar de keel en wangen graauw, in plaats van zwart zijn;
ook is-zij meestal iéts kleiner dan de Haan.
In , dén vrijen staat leeft' de Californië-Patrijs zoowel op d$ bergen als in
vlakten en in lage struiken; bij voorkeur vertoeft hij in zonnige streken en op
dröogen én harden grond; hij vliegt snel, doch kort, en heeft in zijne levenswijze
veel overeenkomst met onzen Patrijs (Pèrdix cinerea). Men treft deze vogelsoort
steeds gepaard aan en niet, zoo als vele andere hoendervogels, in polygamie
levende. De Haan laat tegén den paartijd éen zacht blaffend geluid, de Hen eenige
zacht klinkende toonen hooren.
In onze tuinen bekleedt deze vogel tegenwoordig eene voorname plaats*
hoewel hij niet veelvuldig hé gevangen staat wordt aangetroffen. Hij verdraagt de
koude tamelijk goed en teelt in den zomer gemakkelijk voort.
De kooijen of volières behoeven niet bijzonder hoog, doch' dienen wel
droog en- vooral van kiezelzand voorzien te zijn. In het voorjaar mogen de daarin
aanwezige vogels veel zomerwarmte hebben, hetgeen vooral voor de jongen noodzakelijk
is; voor de ouden is het daarentegen beter, hen gedurende het warmste-
van den zomer in de schaduw te plaatsen.
Wanneer men in April en Mei een weinig hooi of andere zachte zelfstandigheid
in de volière aanbrengt, zal het gepaarde wijfje daarvan een eenvoudig
nest maken; bij gemis daarvan zal zij hare vijf è acht eijeren in eene uitgekrabde
holte in het zand leggen; neemt men die eijeren weg, dan blijft de Hen
dikwijls den geheelen zomer doorleggen, zoodat men van ééne Hen achtereenvolgens
ongeveer vijftig eijeren verkrijgen kan. Deze eijeren zijn iets kleiner dan
dié van den gewonen Patrijs, vuil geelachtig met rqode spikkels, die gelijkmatig
de geheele schaal bedekken, en zoo digt op elkander staan, dat het ei, op
èenigen afstand gezien, geheel roestrood schijnt.
Men laat het broeijen niet aan de Hen zelve, maar aan Krielkippen over,
en wel omdat de Haan dikwijls het nest vernielt, of, door oVergroote natuurdrift,
de Hen niet h é vrede laat broeijen.
De jongen, die na ongeveer drie weken broeijens uitkomen, zijn bijzonder
klein: hun lignhaam is niet grooter dan eene hazelnoot; evenwel kunnen zij reeds
weinige ogenblikken na de geboorte loopen. Zjj hebben aanvankelijk eene geelachtige
tint met donkere strepen langs den rug, en krijgen vervolgens hetzelfde
vederkleed als hunne moeder. De jonge Hanen krijgen eerst in het volgende
jaar de volkomen kuif, alsmede de. zwarte kleur aan nek en wangen.
Men g’eeft dézesri vogel in de kooi boekweit, havergort, brood en eenig
groen, zoo als koolbladeren, en in het voorjaar wat hennepzaad; de jongen moeten
veel miereneijeren en later meelwormen eten, willen zij groot kunnen worden;
want bij gemis aan insecten-voëder sterven zij spoedig of blijven zij klein en
ziékelijk.
Bé Galifornië-Patrijzen verschillen onderling dikwijls in grootte en in helderheid
van kleur, hetgeen -toe te schrijven is aan de wijze, waarop de vogel
gehouden wordt; de gezonde voorwerpen zullen steeds grooter en fraaijer. van
kleur zijn, dan die, welke; onder minder goede omstandigheden grootgebragt of
gehouden, ziekelijk zijn. Andere variëteiten in kleur worden voor ’t overige bij
dezen vogel zelden aahgetroffen.