■ _ - •
f
DE IJ SVOGEL .
I ALGÊDOi’IsiilA."
II I / uii_ li nl I ii Ii jder jj’sy^fls^wordt incns|ahd/door slechtsééne
soort groepen verdeelen, of,
^ptc^gók^■ïïrgsBW^.lmilie^’^ft7ontt en ien de ^erf-rlïillen'de ■ daartoe beboerende
.vormeir. of groepen tot
„ Er-bestaan van nlezö iWge^'(^iVcvKm'öf(l-\ orruen; Tot den eersteh-lfoifdvorm, waarvan
dt vooiwerpfn|fe!i.<h',,ïloflr ern gten bek ,\M langër dan de kop is, en
door een .korten ^tadft'0^d'd^VïiWdt,n behooi,< n-de,'gevla(‘hten Alcedo, Ispidinctr, Cory-
tUovnis Aln/one votd$h ziélfmot Weitje'-'en waterinseêtén’/fietlaatstgeuIiènïd|^
ge^la\d'it^'èhlüY\ln)oTd/’akVlijk‘iiiet vlmaéïi,-kevers en andëre vliegende insecten;
dit- geslachtsbom] I ziYh .oQ&ynic'Gi in bèt fage' hóut-op, terwijl depier andere, straks
M tfef górden aangetroffen. -Bij. de Ceyx en'
de .d /^ ^ ^ g ^ ^ felMl^MRnhenteeiry zabdat zij ^leöhts jCwee-xpórteenen hebben.
Tot dem-Weedeh hoofrh urf niftbghooien de geslachten %Bcdcym, Monaehalajon,
Cittura, GdrMónaa^i' ffittrüïikfai}es, Mdidb^a^iDdédo^GkMdè^ué, Sywa, Tanysvptera,
Todiramyhus ep ^ ‘‘Deze \oetlen zich met müizen, hagedissen, slakken, jonge
' vogëls,►VQgjéleijhhe'n^'Vliegen’de7-' iS^ëéiién;' wéekdiêren, krabbetjes en waterinsecten.
Zij houden, zich- meeyin de nabij kleine riviertjes cf bronnen op. Deze
geslachten .beninei;kenhzich, door hun «waren, krachtigen snavel, welke bij de
MeMdora en de ‘ Carcineutes van' eeü ïkeflf;bemedenwaarts gekromden haak voorzien,'
e%> bij de> Symü ijan’^de ^bovenkaak als? .tandachtig ingesneden is. Bij de
meeste dezer geslachten-is- de onderzijde der bovenkaak nabij de punt een weinig
'opwaarts gerigt. Bij de Halcyon-is^ ,db' bq.vehzijde van den snavel scherp en soms
.de bovenkaak' èenigzkis, kielVormig. Bij de .Carmbnax en dé Todirampkus is de
bovenvlakte der bek meer afgerond. Allé'tot dezen tweeden hoofdvorm behoorende