deelingem, 'ofschoón, volgen^‘bedoelde geleerden., der fc^lgan^mwTDr^i; &p dert
'grond'en ‘öe laatstgenoemden vooral“ op de hoornen zu u d ei^ ^p ^.v tt!^ ondei-
scheid1 dan, ook- door hun naam^Wor db’aangedui
- - De' 'Gewone''o£ "Witte KwikstddEl ^vocn-erlih Holland (h#ïog< Vdi£.' ruWns
rTft>:|o0''gEQQterKg^e wordt aangetroffen | | | | brjx'ons TTjj s&ipijnUdjWójn$hier
■ bijzonen-wèïjtji,, kuffnén aarden n in I i I ■ nl 1 lip n ' I nA |' i | , |,, ,
ovj^whrf&en.ffieibjt /blijkt^ ook, dal zij-hjp£<t rh'p^lirkpn’bi Rijken,.'staai
\lóed t ui vmIh m I b _i jd • i il m I \ ilmd . rï T ^ ^ lr NhfJ i li "fijM
getroffen. In-, dè-é,hoornen keftnfen zij' êqftti allfert om U'Mu.-ti n^en^m de bos-,
gjfeheffjjnjdt ;mèp/“A^Sslechts hij uitzondering..
Zij-drager«,, naar gelang ^ïi^tó^vfarAafOjFkoude j£ar.ge tijde. eefi, u n killend
kleed. ,Uét ^p^aehtfelegd^ dat jzij vair. half Maari!tot '©JiojbeR dragen ,'r^ ^-.teejfc.
fraaijer dan hun- wintertooi. Uiterlijk a .4t Pr i,ij
hen bijna'nïet. In h m ^ i K i f «omtrkleod
en het achterhoofd'ZY ai’t,^d^^Soorheltt van* den kop met* dé^anaen’ori1 een .-LteeipN
in den halsrcwit^ In hun wihterkléeiï is. het zvva reminder tritgebrim-T. lei wijl de
.blewefi eVe$ het 'geheeMtetsei-ajjreen de^naveljneer rf^h< l giaauwr tiekt De o o rgang
vsjnsZGmèr=- tot, winterkleed ges< biedt gedeeltelijk door ri 11j i n g, »1 g (■ de.êl|ejijk1 'd'p
langzame verandering van klem De voorwerpen, die men van oniMir < k^halWi fci uqujf
tot Maart opmerkt, zijn dan ook onregelmatig zwarl gevlekt^eiIbVji^eais tgOT'g*
het zomerkleed' dirid'elijk» ^igtbaar. Na^'dpynuijmg' komt- editeniiV^ djkwijh eeni^
.geringe .kleursverandering op_den boV.en&a’E^.oièfe'
van het laatste 'hreeieel uil den vorigen. zomer-* bun ^ a c h tu /ij. er i --t 'J it< 1 , of
^Ijlteend'^ueij tweéden^ëtofir- sleöhtsi'on^oik'omeïr ‘
De> jongen j£am het eersteJ&mfiiseK,'> uit” demzelfd omt, zpjner; hebben in %ël
eerstvolgende najaar een kleed, hetwelk wihtërkléed.dér .ofiiderfy(Jijk&taak
fite van- het*-.tweede ’,broeiselthiijve^-hfLfc^^e^^ar door tol: aan de volgende
lente- fletser dam de . .eerstgenoemde»; zijn -zijheerst .laat in den geèèr'ë'iidan
krijgen zij het eer&téyjaar-- geë^wihterMeed^ maar igaa-n
zomer uit/bun, onvolfemeir 'gévedëi^p in^^n^zo^e^B^tAe^^^en^dlK^jn zij
.dan nimmertz©ê zwart alS'-ÏÏ&t^devVöd|w®Gpeni.-s
- Bij gunstig warirj, weêr, Hééft er ^®m!s eeö deédp 'BroebeïvplMts', ' waa'ftvan 'gte
jongen irr den regel’ kleinen zijn,-in- Hen rol gen den ■ z tfnler ’slelhts'op^O'ltöiiKi èn of
liever- zwakker gekleurd blijven en dikwijls niet vóór - het ’ derde'jaar^SÊerè'f^
Wannefer de jongen het nest verlaten, is het zwart aan hun bovenlijf nog
«per gering en vóel fletser; het bepaalt zich alleen tot een smallen band over de
.lïor-i,J|Ql 'wil han*^lijiri.,Ajf-1,óülbreek-C, terwijl de grijze tinten meer naar het
gjaa'uw e strékken, en- bek ’en 'lichter'gekleurd zijn dan die der ouden.
De volwassen Kwikstaartjes1- jraren reeds in Maart en broeijen in het
laatst van April?' ZijT b'ÓtlweM’;trad' nest, al naar de omstandigheden, in gaten of
m he-umi T.inViuiK^'uipjirjj $uuder iirtentdaken of dakpannen, in wijde boomholen
5®Ï^m '''wiJÏW-l?unmeh!i tu->M.ht-ïï'jd^ planken-j&n houtzagerijen, of zelfs in aardbalen.
Eems-jltlp'okle ik een në-4 in -cen-mollengat. dat zeker niet minder dan
ib r AififlÖTiJwjtn tlv^TO'oidienhkte van: deti.,, 'gjrbnd was. De Kwikstaartjes
^jgMïlijJr 'ite^al, Vw’ilar ■.-jijiteVvdaaivöóf vinden. De
maler r S l ë l léiiji i fW:/ijew óönl ijk hooi of fijnO^dofch-1 ange plantenvezels;
^oin- p'i^baidrmh.iai',,koehaaiï '^p^<pJ* veer en en'allerhande pluis worden voor
"ifh bmtn nwnk - ƒ< b" /ï^fr Tveft dib- d(! TOodplaatïenjt'Jlijn 'ook de bouwstoffen
'naat jtlSals> n< om-Undi^beden v< i srbdlend' De eijeren bifeden insgelijks eenige
11elfiWift11 (1'‘*iifjfplnia,an, befgeerf•waarM-hijnltjk is tóe te schrijven aan het
:v êrsrinl bV(^pl^dcï':\jtil'êriiEIK iRioei-'e]1 bevat vier a zes eijeren, niet
’ z r $ J j^ n t’ijj, viij -»Mp>;',lrewiionIijk‘ ligt: grijs'^ètl’’ friet kleine, smalle, overlangsche
bruine on-grpm<e--c-,ire^pjt,sf^ij]aiLatig ‘als bezaaid. Zij worden in dertien dagen
fl'óm ~ )iei(]i‘ oócien untaelnopid’,'doch meer door-ji'et wijfje dan door haar echtgeblijft,
nimmer op het nest komt.
Het mannelie'^rengt, in fe^cti:\te,dagpn, ooH vdedsafVp^r'de jongen aan; zoodra
diezun ecldor^ïuiige /IaëewsAh'd'* sdjn. laat èïj*j|l|ni'arbeid' aan' het wijfje over. .
fli l dcir jongt nbestaaf-in kleine spinnen en rupsen, en vooral
in' mö|gcnf die 'HëtTwijt-je he^ndig^ vangt, zq ke.èrt 'niet naar het nest terug,
wóprtkt' zij-a eVni tvvmti^tal ci \amanl 1» sft.',Hetis’ daarbij zeer opmerkenswaardig,
ïfaffièlÈMm’-insecten- té vangen, zonder echter die
mirten , welke hij fecll- in dén gjp^fmeftV te 'verliezen; waarschijnlijk worden
'dezenid’bQ|rieen'kFeverfg' sf6eL-‘ol' vastgebouden.'
''! /oüdln'',e.téh' allerbnn’de1 rnse^të#,' 'aife'Wpéniéfl, rupsen, maden, vliegen enz.,
-•en 'in hertEoudê Jaarghtijde'<Wk',b,eziëh ,en zélfs broodkruimels.
Dt /ang dezen vpgels i- zeer eenvoudig -env ,bestaat alléén in het schielijk
Ïieïhajten van hun gè^öbn,YZmr ,sbëkepcL geroep, dat zij steeds onder het vliegen
aaien-KoÓren;; ;pak‘^ohder‘ het lgopén rpbpen zij, vooral de mannetjes, wanneer