met den Uil; 1 er zaten op de lijmstokken eeriige Staartmeezen,, die/ nog
niet bemerkten dat zij_ gevangen, waren; plotseling schiet ejiaf Klaauwier
langs de stokken^ pakt onder het voorbijscheren; een dhr gevangen Sfcaartiijeenen
aan, en verdwijnt er .pa éde in een/mastboscbje; eenige'veêren v&n .de Sla’aKtm'ees-
bleven aan den'lijmstok zitten,'doch dit vasfck'1 even-van zijne*prooi :ha4-den Klaau-
wier' geenerléb oponthoud veroorzaakt, hetgeen tevens voor zijneHkracM getuigt.'
In hek najaar van 1868 wérd er buiten Rotterdam., i® d^Nieuwe Plantage, Jèèff'
Klaauwier gevangen-in-'een Meezenknipl: ‘ f
Zoo als wejiie rbove® aaninerktén, i-vèma dt.de Klaauwier de tegenwoordigheid
van roofvogels-;* hg- vliegt dezen onder een hard geschreeuw na, hetzij/brar hen te
plagen, hetzij imssehiert' om eenigeri' -afval. van. hun, buifeté krijgéns 'Door zijn hard
| geschreeuw worden nn wei is waar de iri démabijhéid zijnde- vogels gewaarschuwd
e!n kunnen deze -zioh-voor dietroöivögelVverbergen;4ocb4aKlaa®Wier speelt hierbij
eene natuurlijke doch' valsche rol:-' want van de ih"hét" hout verscfeflep vogels
weet hij voor ziëh zélf wel degelijk partij, te -treklém‘-De%róotê mofv^géli’narfi^ii
kan meeijelijk tussehfen de;-takken door zujke kléine kogeltjes ma|ti|||é'|fed‘e«f;;
maar-^de Klaauwier; diV ze 'eéfeb/zao /menSchappelijk waarschuwt om za'elfpr
verschuilen, komt, zoodra zij verscholen zijneten onverwachtss "/op ll’t lijf, eM vlïh
wurgt ze. Even ald de Klaauwier" dêï gPöo'te;röoveB&4aschVeepwt!( ■z^Stdrd't' O&ll
hij wederom door Meezen; 'Sluipers „ën^Zangé8& 'uitgejonwd.r -Meezen blazen en
schateren zoodra zij hem bespeuren; Slüipers. v.Megen|f$$nr hem heen en vare®
tegen hem uit ‘als'tégen";dén Uil/ waarbij zij Zich.ech*ter?»éèr-'ia acht nemen',
want Wj is een veel. gevaarlijken vijand, dan 4e JUiL/^ihterfeonin^:é^f»iin het
meest voor hem bevreesd; zoodra zij hem gewadr worde®,,' kruipen zij '•lin-cIlMn
het gebladerte weg. of laten zich vallen, onverschillig waar^zkpmeèrkomen Bk heb
ze wel eens uit het gras opgejaagd, me&nende dhYdé arme diertjes' gewond-ware%
daar ik bijna op hen trapte. Zij waren to s onthutst, dat ik ze schier met dêjïêand
kem vangen, vlogen weg en verscholen'zich onmiddellijk-weêr'. Hadde ik niet spoedig
in dei nahijheid dep loarenden Klaauwier op een tak zien rzitteni, dam- ware mij
het' verschijnsel ©nverklaarhaar gebleven.
Men heeft vanden Klaauwier cmk waargenomen, dat Hijr kleine engroote^insectea-;
zelfe vogels, op dbornen vaststeekt of tussehe® naden en scheuken bevestigt; ten
einde,.bij lart-eres:behoefte, van zijn voorraad gebruik té kunnen maken. Men heeft echter
niet opgegierkt osf hij pok, hfcjdfen voeriiaad de waeM-houdt, hetgeen-trouwens
wel noodig moet zijn, aangezien hij adders kans heeft, dat zijn zoo zuinig bespaarde
buit door andere vogels in beslag genomen wordt.
- Fraaijen zang heeft de Klaauwier niet; als hij zich op zijn gemak gevoelt, laat hij,
boven in de boomen zittende, eenige heldere toonen, of liever, een kwelenden wildzang
fopten, waarin toen stropje?/ uit den zang van andere vogels wil opgemerkt hebben.
.Er zijirjichtiiï veië^ogels, waarvan :dit gezegd Wordt, en hoogst waarschijnlijk
waarneming geheel ongegrond;, want, als men van alle bestaande
vogel§ \den zang in zijn geheugd,® prent,-zei men veel onderlinge overeenkomst
in den algerneenen zang der,' vogels opmerken. Wel is waar komen, onder zulke
zoogebaamde;hahootsi|igen, vele geluiden r^o^', welke met die van andere vogels
rOXerèènkoinen^maar' dam isJdit gelild aan den natuurlijken zang van het individu
eigen. In gevangenschap is-het »er anders nréde-gesteld: daar hebben de vogels niet
zo'ox v^èf* in ’t hoofd, en fbep&len hunne waarnemingen zich meer tot hetgeen er
rondom hen/voqrvalt, en dan vinden zif verstroóijing door een of ander zonderling
geluid of deze’- of géne zonderlinge gewoonte aan te nemen..
SUIcl gewoon geroep' van den KlaaiiwlÉ'?’, klinkt - scherp, gelijkt min of meer
naar d.at der Ekster, d'dbh is^vebl -zwakker. Ziet hij,een roofvogel* dan klinkt zijn
geschreeuw als „chriek-chriek-chriek”. ïn het voorjaar daarentegen laat hij een
zacht gefluit hoeren,, luidende .als,:' „oe-iek wiek':, enz.
Men kan de Klauwieren zeèb geed in defkoqi houden, en dan zijn zij zeer
aardige, .©plettende vogels. Men ^geeft hun .kléine-/stukjes vlee?ch; meelwormen,
gehakt ei. Yleesch luSlèh zij het liefst, en op Meikever© (Mdo-
lontha vulgaris) zijn zij, verzot. Ik heb dik>wi|fe '6ëhl:gekooid voorwerp, in de gelegenheid
- gesteld -om insecten, aan een doorntakd valt* te Steken; maar nooit maakte
de vogel van'dié gelegenhéid/gèbrhjkf waarschijnlijk achtte hij dit onnoodig, daar
hij, met "het oog-op zijn |sjféi3| gevülden ^etehsbak, 4e gewoonte, om voorraad
te verzamelen, .-niet meer -in-praktijk befioefdecle brengen.