DE M E E 1
PARUS MAJOR.
«Oiïze Mees,nek Plakkesy-groöte of, wegens hare glimmend zwarte kleur, Koolmees
genoemd, is eeu der; algeineenste zangvogels, die in 'Nederland gevonden worden.
Zijjfavs 'gé’en eigenlijke standvogel; want velé Voorwerpen trekken, gelijktijdig met
'$* & $ '$ $ $& £ Zuidwaarts Rienen. Nogtans Wijven, er vele
Heezrni'.tójfcns'b'v^fjd^twe'nSïhoü^en zich, Hï^gezélsehap, Van de Zwartkopmees,
den Pimpel, èn dikwijls, niet de Winlerkoningjes, in de tuinen en nabij dé steden
op. De Meczen trekken niet Op gelijke wijze als de andere zangvogels; zij door-
vliégen zelden groote - afstanden/,- maar gaan van jtsBah tot boom voort, en nimmer
in eene bepaalde rigting; zoodoende veranderen: zij weinig van plaats, en menigmaal
vliegen zij. des namiddags evenveel terug, als zij des ochtends waren vooruit
.gev&jgên^ir
De. mannetjes zijn iets zwaarder en glanziger zwart dan de wijfjes; de streep
iangs .hunne onderdeêlen is ibreedeï en eindigt in eene geheel zwarte vlek,op
den buik lot achter de p.ooten.
De jonge - voorwerpen zijn het ‘eerste jaar. iets, fletser van kleur. Wanneer, zij
het nest verlaten, ontbreekt hun nog het.geslachtskenmerk en zijn de wangen
vuil gèelachtig, in plaats-van wit. Hun stemgeluid heeft dan iets eigenaardigs en
is zeer.: génlakkelijk te herkennen aan • de kortéi' ischorre toonen, die zij onophoudelijk
laten hooren. ■
r, De stem van liet 'volwassen mannetje is krachtig, helder klinkend, somtijds
scherp en over ’t algemeen zeer buigzaam. =--
De Mees laat, al naar de omstandigheden, verschillende geluiden hooren. Het
eersteSfe de korte, -kweelende zang, dien men alleen in- het voorjaar en des
zömers verneemt. Het twéedë, liet gewone geroep, bezigt hij in het najaar, om