DE RAADSHBEBDUIF.
H l I BIJ l i l s.t i ca.
zoüüërlinger
1l. lj| da%fe$dWJrfeen behoo-
^ ‘ ■ „Ornithölógife”-
^ ^ ^ l v ! ^ f w ^ n M ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ p^;^^^^^t-°ni|ir|^;]Vólf^'olg^ilde“vermeld:
ri « g a g KapgeVftmoebid, omdat
zicii aan hc t achtet&odfd . éenig;e opwaarts staande véêren bevinden, • die ook den
gelteêlen- ik k vbVsïaan, hetgeen W ig z in s. gelijkt naar-cf^ kap: van een monnik,
ipHBpMfei| zij11 niet zeldzaam”, enz.
Ik n naam „Kappers” hebben zij tot heth n\ bt^ióudiviJ ofschoon daarmede
meerendêefe feedöèid'. worden die Raadsheèrduiven, welkp,; slechts . weinig kraag
hebben. Ook de jongen dit uit eene paring van de laatstgenoemden met
Meemvduiven zijn voortgesprolen, worden door1 velen aldus genoemd.
Ook de naam ..„Daadsheerdnif 1 schijnt door den kraag ontstaan te zijn, betonen
mede voor de oudheid van het. ras pleit, daar toch de hedendaagsche Heerën
p i ' $ s s < 7
T a lle n ; i t ^ fr ï ^ \ S ® M v Zulk°m S ‘ ;kr-,l^ l"> ,
Deze Duiven, in het Fransch Jat ohin s (lounikken der orde van St. Jakob)
genoemd, en van welke wij in die' beschrijving van de Nonduif réeds spraken',
zijn ,echt , wanneer de - oogen wit, zoogenaamd „schoon” zijn, terwijl het neushak
van dezelfdt kleur* de popten rood en onb vedérd, de kop, de stuit en de grootd
vleugelpennen, alsmede de staart met de onder- en bovendekveêren wit, en daarentegen
de rug, de vleugeldekvëêren, kleine vleugelpennen en de halskraag bruin
moeten zijn; de verdeeling der kleuren moet dezelfde wezen, wanneer de-vogels
donker /ija | t^p|t^-cmvm^dffl^^t wélke tinten, moeten