In ons land komt sl,echts ééne-soort voor/ofschoon» d^iVQ'gêlhandeladrs/en
vogelvangers ze in twee' soorten-willen werdeelen,‘^die zij-,,Géwböft.èïjsjés ” en
-..„Smidjes” nóemen, De laatstén echte£ zijn d</joude ,, ouihgm.mgon
zijnde, hünne donkere 'WéuW .Behouden, terwijl dèïpmg £,< \ mi,( ni ninnw 1 fchm
zwart als de .zoogenaamde' Staidjesf wórden
‘Wanneer wij den vorm en bouw’ der^Sijtjéhmagaan, d.m brmuken wij
dat zij -eénc andere levèhswijze/ dan de éïgénlijfcé’Vinken, moeten* hébben. Hunn^
tamelijk korte, met seberle nagels voor/iono poïtfén ‘sielteu hen irr,‘sUaf\ te
klauteren' en aan de takken-te hangen, ’hetgeen de. andere Viiiten
ring vair de. Distelvinken - eft. Barme'nX-, niet kmmeftXiMMrose mimVI >\dii het
Sijsje is een uitmuntend werktuig, om de zaden uit elzen- of denirénvruchtteiL Je
pikken," hetgeen dep-eigenlijken Vinken met hun ,meer stompen -bek vddtó^fee-
lijker moet vallen. Ook’kunnen de laatstgenoemden niét aan de-takken hangen,
zoodat zij .de ©Izenpittemmiet/üit de vrucht kunnen halen, wanneer deze nog aan
de takken vastzit, maar wachten moéten totdat die vruchtdn- afgevallen zijn en op
den grond liggen, terwijl het Sijsje-behendig naar dé uiterste''eimdèm<der hakken
klautert m ha'hgénd® ^ zaden tot zieh'neerpfc: Het Sijsje ,geteFuik,t‘«vböwel ook
ander plantaardig voedsel, en eet in dén. zomer rjjupsen.'en andere ‘kleine
insecten.
.. -Be eigenlijke trektgd -dezer' vogeltjes' isTn October.^EvenvVeL zijn zij dikwijls
nog hierde vinden, hetgeen.daéhaanr.irtoe'te schrijven,
dat dié'Sijsjes, welke niet in gezelschap van andere .Vinken, maar imftfeonderlijke
troepjes henentrekken, niet zoo geregeld doorvliegen, .,maSr zich. meestal hiér en
daar ja Jsomnesn/ bij ^vwcffikep?- in- digt hg het water gelegen beschjeè, "<ip]b»«dwi.-
- öp den. najaarstrek kopt dit" vogeltje./veelvuldig bij ons voor, en het
blijft dikwijls den gejieelen winter hier over.-, Eenigen broegen - ook in ods
knd, ofschoon zelden elders dan in dé'pfeavineian öelderland en-iNéoïdvBrahand;
Het bewoont verthr - het .gematigde : Europab is in .de kouder© streken- zeldzaam ^
daarentegen in Bmtsshlahd en Frankrijk ?eer algemeen.
• De voorwerpen, die in;-Nederland overwinteren, trekken gewooplijk in Aprifi
naar dé meer Zuidelijk gelegen lap den, om er te hroeij en;' evenwel worden er
gteeds gedurende den zomer ook bij opd'.JasMdjesaie. ^ c a s t an.
§ i | voorjaar altgd meer ra.am>e,\jes dan'wijfjes, en wdppeèr.’d,eze-vogeltjes paren;
dwalen .dé ongepaard#. rosïi8Ptje$ - all,eeh PeMdt!
De broeitijd flërZSijijfflftutirt Van Meinet Augustus, Hun nest, dat, hoewel
ïétk/kléM’erV toch - vêWfOTéhe’éhkom'Si; Mere/rhét. datwart de gewone Vink (Fringilla
-^ioiiWéft zij^ó'^OT^twscnamlfakken van groote heesters óf vruchthöomen,
óf öök Wef‘t^wïï’l'lh^hrfïinen. Het wijfje le'gft'gfewëönlijk tweemaal, namelijk tegen
half ’ Mhi eh" in 'l'ieY lifpin Van' .[lilijf^ffif^iet^lè.’-'zè'sfeil kleitle, graauwwitte, ros-
arïïtiff éir^^.i.iuw •^flihkHldé eijêrd!^ ;!@n b ¥ ó d ^m O ’ dertien1 dagen uit. Aanvan-
kéfijk ;vê%^%Jien 'de r i 'W' w i n /'KM wijf]e, en is o0k hun hovenub
h tijijjErnWi-, dal zij'het Wést verlaten, zijn zij
réOT^ihedf* £hVi ïVept dan 'dn-nufê\ir’f ,•%'n ’Wo/ in/ hët'Zelfde'inajaSr komen bij hen
dl© o’dr-'diijh. v/èlkéme'*gfeslfffeeri^ken1hsi%ënf waarvan hét onderaf
hfk‘‘n'dfi wVfefqhcfhf Iki'Ém) f t^ é e f 'in ’i p^llö'epend is/Het,1 geel aan
jif7i’^fVtk('èlSln’ liS4'';^dcii''Jl,vi)i). W maanden reeds duidelijkZigtbaai
udir ï^hihi^lfesmkop doVi Itos sfé*tó>,'§|eitig donker gekleurd, ép
hunvAog^léfti! witte fiPffTJfsSln/ïkl tö&'öj»*' ja«* zijW'-de jongen val-
Wat'tt-h .^oht Kiloh ’ Vij fdan-^ffoa jmT?!f /de 7>9o',dOWkéfé tialfen der tweejarige voor-
•v Men \a#ft>t' 1 (ïi'*^Si|t£|e^goV\fiohli]k 'hp de vihketibaawjmp* meest eigenaardige
van-gèt^fecfiie'dF^dlifiér - nieïvdl&dtjc^élffiMjfelhengÉj^ het hajaar, Van Nóvember
tö tB * p ïff' ah dt 70 niTim pjd» #hiïdl!wePVèP,'éw|^B^heéktal?iHhetIage
cl^bnhKiSfl^iiihtm7Pi]'..d-^Bl ~ g< iWakkelijk; 'hen- óp de/Wij zé te-v'erkfehalkéft.
J?i|6é-ï^dg(,«la'ai’h‘'némen tot^tia't^'éihieöéefl -klein- kooitje; %aartft een Wijfjn zit,
odder ^dfeirdirikeparnr, öf^raigén-^et^op^deh^rug;; injUe- r'egtefhaPd houden zij een
drie- d^vpp&l^lawgèwf^fjj^iïhf'4 elzèlita’kjv’aaw d‘è punt1 van vogellijm 'VMfSiefli
Het wijfjé'hi^ê .Mè'd^eittMKdbbr haSr gefluit Weldra dW-aaPWezigheid van een
fri soorlv^enl dh> vouelaoi ■naderfé'.Vlomgigftg .de plaats, waar de-vrije
vogeltjes zich ophouden.' Hetzij hu dézen., nieuwsgierig naar het vogeltje k de
kódi-> êrnkret1 bevré^dfcevW81s|Sé|i Mdgeh tak, dien de vogelaar in de hand houdt,
kêröeft? aanv-Kegen, ; ofl ~wel> rustig ahitVde^é^enpWppen blijven voorleten, in elk
geval, heeft dan d& vogélvangêit tijd 'genoeg-om met zga lijmhengeli een der
vogels te “naderen .én feh^Öf^f©V4 n een, tikje)te^gevew,- Bikwij 1 s zelfs bemerken de
vogels' nietj, tér Stond,-dat h u nijef^v eè ijtj ; f gei ij r i ut zijn; althans schrikken zijniet
dadelijk. De ^ogétvah'geiy.'haalt *nu j^^^nd-den gelijmden /Vogel -van den stok af
em plaatst hem ln In t'koqif|e'hg hé-fe^eth/ge\.ingéH wijfj^^|
Bij déze vangst»^ het raadzaam,- alleen de mannetj’ég/te kiezen; want, als de